aan:            Rechtbank Noord-Nederland (bestuursrecht)

betreft:        BEROEP afwijzen handhavingsverzoek lelieteelt

datum:          10 juli 2022

van:            vereniging Meten=Weten
                KvK-nummer 74720295

gemachtigde:    ing. Geert Starre
                Boom7, KvK nummer 04063297
                Gerard ter Borchstraat 51, 7944 GM Meppel
                www.boom7.nl, info@boom7.nl
                0522-260791


Geachte rechtbank,


Als gemachtigde stel ik beroep in namens de vereniging Meten=Weten (M=W) tegen het besluit met de volgende kenmerken:
 
datum:       31 mei 2022
kenmerk:     202102606-01004409
titel:       Besluit op bezwaar - afwijzen handhavingsverzoek
locatie:     Schipslootweg te Wapserveen HVT03 N540

M=W kan zich niet verenigen met het besluit, omdat bij een kennisgebrek, zoals in het besluit staat, de provincie juist zou moeten handhaven om invulling te geven aan het voorzorgsprincipe van de Habitatrichtlijn.


Direct beroep op Unierecht
M=W is van mening dat directe toepassing van de Habitatrichtlijn in deze zaak volgt uit de conclusies van een recente uitspraak van het Hof van Justitie van 24 juni 2021, C-559/19 (hierna: het arrest C-559/19) en de conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 3 december 2020 (hierna: de conclusie C-559/19). Kort samengevat komt het er op neer, dat het verslechteringsverbod uit artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn eenzelfde beschermingsniveau beoogt te realiseren als het regime voor de toetsing van plannen en projecten in artikel 6, lid 3.

Het verbod op verslechtering en verstoring is niet op deze wijze, en daarmee dus incorrect, geïmplementeerd in het Nederlands recht, waaronder de Wet natuurbescherming (Wnb). Het huidige nationale recht geeft namelijk ten onrechte ruimte om andere overwegingen, zoals sociaal-economische belangen, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel mee te laten wegen. Ook voorziet de Wnb niet in de verplichting om significante effecten uit te sluiten zonder wetenschappelijke twijfel, bij het bepalen of er passende maatregelen zoals bedoeld in art. 6 lid 2 Habitatrichtlijn nodig zijn. Daarmee kan en moet een directe toetsing aan Unierecht plaatsvinden, zoals ook blijkt uit uitspraken van uw rechtbank in ECLI:NL:RBNNE:2022:270, rechtsoverweging 6.3 en ECLI:NL:RBNNE:2022:697.


Beschermingsniveau van gebieden bij handhaving
Ons (afgewezen) handhavingsverzoek ziet op naleving van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. De naar aanleiding hiervan te nemen maatregelen dienen een zelfde beschermingsniveau te garanderen als het regime voor de toetsing van plannen en projecten van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn (zie rechtsoverweging 69 van de conclusie en rechtsoverweging 156 van het arrest C-559/19).


Bijlage: begrippenkader
In dit beroep komen diverse begrippen aan de orde die mogelijk of kennelijk niet op eenduidige manier worden gedefinieerd. Daarom is als bijlage een lijst met definities toegevoegd voor de volgende begrippen:

Belangenafwegingen
Naar aanleiding van de conclusie van C-559/19 benadrukken wij dat geen belangenafweging plaats mag vinden, vergelijk rechtsoverweging 74. Uit de conclusie volgt dat een eventuele (sociaal-economische) belangenafweging enkel plaats kan vinden op basis van artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn. In Nederlands recht is dit de ADC-toets. Lelieteelt zal deze toets niet kunnen halen. Er kan dus inzake het handhavingsverzoek geen (belangen)afweging gemaakt worden. Hieruit volgt dat ook ons verzoek niet afgewezen kon worden om onevenredigheid van handhaving en/of een belangenafweging. Hieruit volgt ook dat een toetsing op bijvoorbeeld de interventiematrix van de Landelijke Handhaving Strategie (LHS) niet aan de orde is.


Rechtszekerheid
Ook overwegingen wat betreft rechtszekerheid zijn niet mogelijk volgens rechtsoverwegingen 63 en 64 van de conclusie C-559/19:

"63. Wanneer een aanhoudende praktijk zoals grondwateronttrekking ertoe bijdraagt dat de toestand van beschermde habitats en soorten verder verslechtert, is artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn echter wel van toepassing. De beschermingszone is weliswaar reeds in zekere zin aangetast door deze activiteit, maar die eerdere aantasting is beperkt tot de verstoringen die vóór de instelling van de beschermingszone zijn ontstaan. Nieuwe aantastingen van de beschermingszones leveren daarentegen schending op van het verbod op verslechtering."

"64. Overwegingen aangaande de rechtszekerheid en het vertrouwen dat een bepaalde praktijk kan worden voortgezet, doen daar niet aan af. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zij rechtvaardigen dat van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn wordt afgeweken op grond van artikel 6, lid 4, ervan ( 33 ), maar aan de uitlegging van het begrip „verslechtering” veranderen zij niets. ( 34 )"


Wetenschappelijke zekerheid
Uit rechtsoverweging 70 van C-559/19, blijkt waar de provincie Drenthe invulling aan dient te geven: "Derhalve moet Spanje kunnen aantonen dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de voortzetting van de huidige praktijken op het gebied van grondwateronttrekking geen schadelijke gevolgen heeft voor beschermde habitats in de beschermingszones."

Analoog aan bovenstaande rechtsoverweging, heeft de provincie niet aangetoond dat de voortzetting van de activiteiten, het gebruik van pesticiden, geen schadelijke gevolgen heeft voor de beschermde habitats in in de beschermingszones. Integendeel, uit citaten uit het besluit blijkt het tegendeel:

Citaat 1: "De teler heeft ons inmiddels de reacties van diverse onderzoeksbureaus overlegd, waaruit blijkt dat vanwege kennisleemten geen van deze bureaus een dergelijke voortoets kan uitvoeren."

Citaat 2: "De provincies hebben inmiddels geconstateerd dat er op dit moment kennislacunes bestaan over de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de beschermde Natura 2000-waarden. Om die reden zullen de provincies samen met het ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitzetten om meer kennis hierover te vergaren."

Uit de citaten blijkt dat er kennelijk wel sprake is van twijfel en dat de vereiste wetenschappelijke zekerheid niet gehaald wordt. De zekerheid kan bovendien in de toekomst niet gehaald worden, vanwege de kennislacune en de onmogelijkheid om een voortoets of passende beoordeling op te stellen.

Dan is handhaven de enige optie, omdat het bevoegd gezag verplicht is een einde aan de overtreding te maken.


Wetenschappelijke twijfel
Uit eigen onderzoek (zie onder de kop 'Bewijslast en relatie overheidsorgaan') en uit ander onderzoek (Silva et al., 2022, Calvo-Agudo et al., 2022, Neumeister, Lars., 2022) blijkt dat pesticiden zich ook buiten het perceel ven toepassing verplaatsen en op andere locaties, ook in geringe dosis, effecten veroorzaken.

Rechtbank Noord-Nederland concludeert in ECLI:NL:RBNNE:2021:810, r.o. 6.3.6. in een vergelijkbaar geval van wetenschappelijke twijfel als volgt:
"Alhoewel de door verzoeksters ingebrachte rapporten pas een eerste indicatie geven, kan uit die rapporten wel wetenschappelijk twijfel met betrekking tot de emissiefactoren van de RAV worden afgeleid. Aangezien het in dit geval gaat over de aanvraag van een Wnb-vergunning, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat geen redelijke weten-schappelijke twijfel bestaat dat het project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden (vgl. AbRvS, 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603). Gelet op het vorenstaande is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet zeker dat verweerder zonder meer van de emissiefactoren uit de RAV heeft mogen uitgaan."


Toelichting citaat provincies
Inzake het hierboven genoemde 'citaat 2' geven wij graag een toelichting om aan te tonen dat ook bij andere provincies, in een andere procedure een kennisleemte geconstateerd is.

De andere procedure is een handhavingsverzoek van 8 okt 2021, waarbij M=W aan alle provincies, op grond van artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn, verzoekt om het gebruik van 14 stoffen in bestrijdingsmiddelen niet langer toe te staan.

Er is veel overleg geweest, ook met BIJ12, met handhavingsspecialisten, over deze procedure. Er is op 9 dec 2021 een aanvulling (9 dec 2021) gestuurd naar de provincies.

Om de provincies tijd te geven voor onderzoek, is in overleg de beslistermijn verlengt. In de verlengingsbrief van
ODbn (Braband-Noord), RUD Zeeland, RUD Utrecht, ODnhn, de provincies Drenthe, Friesland, Overijssel, Groningen staat:
"Wij constateren een kennisleemte met betrekking tot welke invloed gewasbeschermingsmiddelen hebben op de verschillende Habitats. Onderzoek hiernaar is niet eenvoudig. Daarom zijn wij in overleg met de andere provincies, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij. Hiernaast is er een groep ecologen en juristen van verschillende provincies bezig met het maken van een onderzoeksopzet met betrekking tot de genoemde middelen." Bron: verdagingsbrieven.

U treft in de bijlagen de verdagingsbrief van Overijssel en Drenthe, het handhavingsverzoek en de aanvulling aan.

Bovenstaande laat zien dat er geen mogelijkheid is om significante effecten uit te sluiten.


Passende beoordeling
Het Hof van Justitie heeft meermalen aangegeven dat een passende beoordeling geen leemten mag vertonen en volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies moet bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel kunnen wegnemen.

Nu de kennisleemte niet weg te nemen is, kan nooit aan de eisen voldaan worden om een passende beoordeling op te stellen.


Slechte staat van instandhouding gebieden en verlenging beheerplannen
Volgens beheerplannen is de staat van de gebieden en insectenetende vogels ongunstig. Ten onrechte zijn de beheerplanen voor de gebieden verlengt zonder de verplichte evaluatie.


Passende maatregelen
Uit al het voorgaande blijkt dat de provincie handhavend moet optreden. Dat is in dit geval de enige passende maatregel, die voldoende bescherming biedt.

Andere passende maatregelen zijn niet mogelijk, zeker niet zonder dat er een passende beoordeling met zicht op alle andere projecten, in cumulatie en in samenhang, in beeld zijn gebracht.

Bronmaatregelen hebben voorrang op andere passende maatregelen, zo volgt uit rechtsoverweging 154 van arrest C-559/19.


De noodzaak van een strikte lijn
In strijd met de Habitatrichtlijn, verkeren 79% van de habitattypen in Natura 2000-gebieden zich in matige ongunstige of zeer ongunstige staat van instandhouding. Voor meer dan de helft is dat zeer ongunstig (Adams et al. , 2020).

"De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ABRvS) is van oordeel “dat de algemene opgave om de te hoge stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden terug te brengen moet worden onderscheiden van de besluitvorming over individuele plannen en projecten die tot stikstofdepositie leiden.” Voor een cumulatief milieuprobleem is dit een zeer problematisch standpunt dat op gespannen voet staat met het vereiste dat bij de toetsing van plannen en projecten juist ook naar cumulatieve effecten gekeken wordt (artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn).

De ABRvS heeft in algemene zin een sterke neiging om het accent te leggen op nationaalrechtelijke overwegingen en bestuursrechtelijke beginselen (bijv. rechtszekerheid), ook wanneer dat evident leidt tot frustratie van het invullen van EU-resultaatsverplichtingen en het voortduren of versterken van overtreding van het hierboven besproken verslechteringsverbod van de Habitatricht lijn. De ABRvS geeft de overheid met deze rechtspraak aanzienlijk minder grip op stikstofbronnen en daarmee op de stikstof problematiek.
" (Bastmeijer, K., 2021). De volledige publicatie motiveert het citaat.

Wij verzoeken ook om bovenstaande redenen om een volledige en zuivere toetsing op de Habitatrichtlijn en arresten van het Hof van Justitie, inclusief de conclusies van de advocaat-generaal.


Reactie voorlopige voorziening in een andere procedure
Inzake een andere vergelijkbare handhavingsprocedure, heeft M=W een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Dit verzoek is afgewezen door uw rechtbank (ECLI:NL:RBNNE:2022:2136). Ik motiveer hier inhoudelijk op dit verzoek.

Het belangrijkste bezwaar van M=W is dat er niet op C559/19 getoetst is, ondanks ons verzoek. Uit C559/19 blijkt dat de bewijslast niet bij M=W ligt, zie volgende paragraaf welke ook opgenomen was in ons verzoek om voorlopige voorziening.


Bewijslast en relatie overheidsorgaan
Analoog aan rechtsoverweging 70 en 73 van de conclusie en rechtsoverweging 170 van het arrest C-559/19, blijkt waar de provincie Drenthe invulling aan dient te geven: "Derhalve moet Spanje kunnen aantonen dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de voortzetting van de huidige praktijken op het gebied van grondwateronttrekking geen schadelijke gevolgen heeft voor beschermde habitats in de beschermingszones." (herhaling citaat, nu voor invulling provincie)

Hieruit blijkt dat de provincie moet handhaven, omdat de wetenschappelijke zekerheid ontbreekt. Feitelijke metingen tonen aan dat middelen met hun werkzame stoffen, welke gebruikt worden bij sierteelt, zich over grote afstanden verplaatsen. Deze voor organismen dodelijke stoffen kunnen een significant effect hebben.

Bovengenoemde feitelijke metingen blijken uit onderzoek (Buijs J. & Mantingh M., 2022 en Mantingh, M, Buijs, J., 2019).

De rechtbank concluceert echter wel onder 2.6 (ECLI:NL:RBNNE:2022:2136, herhaling):
"Daarbij betrekt zij dat ook na het bestreden besluit en ten tijde van sluiting van het onderzoek in de onderhavige verzoekschriftprocedure geen ecologische voortoets over de activiteit is ingediend. Daardoor ontbreekt cruciale inhoudelijke informatie over (de ecologische gevolgen van) de activiteit."

Er is dus wetenschappelijke twijfel welke ten onrechte niet tot gevolg had dat handhaving verplicht is zonder uitstel.

In in deze procedure is helder dat een voortoets onhaalbaar is, want niet uitvoerbaar.

Overigens bestwisten wij de noodzaak van een voortoets, omdat niet een voortoets maar een passende beoordeling opgesteld dient te worden en dat bovendien inspraakmogelijkheden geboden moeten worden, omdat het een project betreft volgens artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn.


Rechtszekerheid
Dat de teler middelen gebruikt welke zijn toegelaten door het Ctgb en aan die toelating  rechten aan ontleent, doet niet af aan het gestelde in de conclusie van C-559/19, rechtsoverweging 64: "Overwegingen aangaande de rechtszekerheid en het vertrouwen dat een bepaalde praktijk kan worden voortgezet, doen daar niet aan af. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zij rechtvaardigen dat van artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn wordt afgeweken op grond van artikel 6, lid 4, ervan ( 33 ), maar aan de uitlegging van het begrip „verslechtering” veranderen zij niets. ( 34 )"

Ook kan het Ctgb niet voorzien hoeveel middelen en in samenhang met welke projecten ze gebruikt worden. Hierom is de toelating van het middel geen reden of af te zien van een passende beoordeling.


Conclusie
Het besluit kan niet in stand gelaten worden.



Met vriendelijke groet,


ing. Geert Starre



Litaratuurverwijzing
Bastmeijer, K. (2021). Position Paper voor het Tweede Kamer Rondetafelgesprek inzake de Stikstofproblematiek en Natura 2000 - 21 juni 2021. (pp. 1-9). Opgehaald op 25 juni 2022: https://research.tilburguniversity.edu/en/publications/position-paper-for-the-round-table-discussion-at-the-dutch-parlia


Buijs J. & Mantingh M. (2022). Onderzoek verspreiding bestrijdingsmiddelen in Drenthe en omstreken. Evaluatie van 3 jaar onderzoek van bodem, vegetatie, mest en lucht. Rapport Meten=Weten, januari 2022.
https://www.metenweten.nl/files/2022-Onderzoek-verspreiding-bestrijdingsmiddelen.pdf


Calvo-Agudo et al., 2022, Calvo-Agudo, M., Tooker, J.F., Dicke, M. and Tena, A. (2022), Insecticide-contaminated honeydew: risks for beneficial insects. Biol Rev, 97: 664-678. https://doi.org/10.1111/brv.12817


Mantingh, M, Buijs, J. (2019). Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen. Vereniging Meten=Weten. https://www.metenweten.nl/files/2020-aanwezigheid-bestrijdingsmiddelen-Natura-2000-gebieden.pdf


Neumeister, Lars. (2022). Locked-in pesticides. The European Union's dependency on harmful pesticides and how to overcome it.
https://www.foodwatch.org/en/reports/2022/locked-in-pesticides-europes-dependency-on-harmful-pesticides-and-how-to-overcome-it/


Silva et al., 2022, V. Silva, X. Yang, L. Fleskens, C. J. Ritsema, V. Geissen, Environmental and human health at risk – Scenarios to achieve the Farm to Fork 50% pesticide reduction goals,
Environment International, Volume 165, 2022, 107296, ISSN 0160-4120,
https://doi.org/10.1016/j.envint.2022.107296




Bijlagen
- besluit
- handhavingsverzoek (m17187-HHV-HVT03-N-540.pdf van 26 aug 2021)
- begrippenkader
- machtiging
- statuten
- verdagingsbrief van Overijssel en Drenthe
- handhavingsverzoek stoffen (8 okt 2021)
- handhavingsverzoek stoffen aanvulling (9 dec 2021)



Bijlage begrippenkader

In dit beroep komen diverse begrippen aan de orde die mogelijk of kennelijk niet op eenduidige manier worden gedefinieerd. Daarom is als bijlage een lijst met definities toegevoegd voor de onderstaande begrippen.


Het begrip ‘project’
In de Conclusie van de Advocaat Generaal (hierna A-G) van 25 juli 2018 in de zaken C-293/17 en C-294/17, rechtsoverweging 112 e.v. gaat de A-G in op het begrip ‘project’, naar aanleiding van de rechtsvragen of bemesten of beweiden als project moet worden gezien. Kort gezegd komt ze tot de conclusie dat alle handelingen die eigenschappen van de bodem beïnvloeden als een project moeten worden gezien en beweiden en bemesten hier dus onder vallen.

In het Arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018 in de gevoegde zaken C-293/17 en C-294/17, rechtsoverwegingen 59 e.v. gaat het Hof van Justitie in op de vraag wat project is in de zin van de Habitatrichtlijn. Feitelijk komt het er op neer dat alle handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied als een project dienen te worden beschouwd.

Onder project wordt verstaan alle handelingen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.

Conclusie: een teelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt die een nabijgelegen Natura 2000-gebied kunnen vervuilen, is een project in de zin van de Habitatrichtlijn.


Het begrip 'passende beoordeling'
De passende beoordeling is in principe een individuele beoordeling. Alleen wanneer een generieke passende beoordeling exact overeenkomt met de individuele situatie mag deze worden gebruikt.

De Passende beoordeling houdt volgens het Hof van Justitie in dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake alle aspecten van het plan of het project die op zichzelf, of in combinatie met andere plannen of projecten. de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Op basis van de passende beoordeling kan slechts toestemming voor een project worden verleend, wanneer de zekerheid is verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied.

Dit is volgens het Hof van Justitie het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Een passende beoordeling mag geen leemten vertonen en dient volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies te bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de effecten van de geplande project op het betrokken beschermde gebied kunnen wegnemen.

Conclusie: Voor dit project is geen passende beoordeling gemaakt. Voor het gebruik van de bestrijdingsmiddelen is geen generieke passende beoordeling gemaakt die als vervangende passende beoordeling kan worden gebruikt.


Het begrip 'voortoets'
Voortoets is een begrip dat niet voorkomt in de wettelijke voorschriften Habitatrichtlijn en Wet natuurbescherming. Er is een gebruik ontstaan dat kan worden afgezien van de vergunningplicht van de Wet natuurbescherming wanneer kan worden aangetoond dat een project geen significante gevolgen kan hebben. Dit wordt dan met voortoets bedoeld. Deze voortoets vinden veelal (ten onrechte) plaats zonder cumulatieve aspecten in ogenschouw te nemen.

Appellanten zijn van mening dat het gebruik van voortoets op gespannen voet staat met het gestelde in artikel 6 leden 2 en 3 van de Habitatrichtlijn. In de Habitatrichtlijn is geen sprake van een vergunningplicht en is al snel sprake van een plicht een passende beoordeling te maken. Een voortoets kan en mag deze plicht niet passeren.

Een Voortoets kan bruikbaar zijn wanneer bij de voortoets aan de zelfde kwalitatieve eisen is voldaan als bij een passende beoordeling.

Wanneer een bevoegd gezag of een initiatiefnemer om een voortoets vraagt, bedoelen ze een rapport met de conclusie dat er geen sprake kan zijn van significante effecten. Zoals gesteld in dit beroep, is het maken van een passende beoordeling of een voortoets waarbij significante effecten bij voorbaat zijn uitgesloten, onmogelijk door het ontbreken van de benodigde wetenschappelijke kennis. Het voorzorgprincipe moet dan prevaleren.


Het begrip 'bestaand gebruik'
In het Arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018 in de gevoegde zaken C-293/17 en C-294/17, rechtsoverwegingen 74 e.v. geeft het Hof van Justitie aan welke randvoorwaarden gelden voor het begrip bestaand gebruik. Dit komt er op neer dat voor een project waarvoor naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn, een project slechts kan worden aangemerkt als één en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen, mits het daarbij gaat om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.


In de Conclusie van de Advocaat Generaal (hierna A-G) van 25 juli 2018 in de zaken C-293/17 en C-294/17, rechtsoverweging 137:
"Zolang het door bemesting veroorzaakte risico op aantasting binnen het bestaande kader blijft, moet ervan worden uitgegaan dat het project, het agrarische bedrijf, niet is gewijzigd. Wordt het risico op aantasting echter groter, bijvoorbeeld omdat door intensievere bemesting, andere meststoffen, andere bemestingsmethoden of door verandering van de plaats van bemesting moet worden gevreesd voor extra stikstofdepositie in beschermde habitats, dan kan de bemesting niet worden aangemerkt als onderdeel van het project waarvoor oorspronkelijk toestemming was verleend."

Conclusie: van bestaand gebruik kan alleen sprake zijn wanneer een project onveranderd is doorgezet. In dit geval gaat het om het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Niet aangetoond is dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de referentiedatum 7 december 2020 voor het betrokken persceel gelijk was aan het gebruik in 2021. Er zijn andere middelen en andere bespuitingsschema’s gehanteerd. Een beroep op bestaand gebruik treft geen doel.