aan:            Rechtbank Noord-Nederland (bestuursrecht)

betreft:        GRONDEN LEE 22/3230

datum:          31 okt 2022

van:            vereniging Meten=Weten
                KvK-nummer 74720295

door:           Henk Baptist
                Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist
                Marke 4
                7981 AZ Diever
                henk@natuurbeschermingswet.nl

en door:        correspondentieadres:
                ing. Geert Starre
                Boom7, KvK nummer 04063297
                Gerard ter Borchstraat 51, 7944 GM Meppel
                www.boom7.nl, info@boom7.nl
                0522-260791



Geachte rechtbank,


Naar aanleiding van uw brief van 5 oktober 2022, delen wij bij deze namens de vereniging Meten=Weten (M=W) de gronden mede.


Het beroep
Het handhavingsverzoek betreft de plicht een passende beoordeling te maken omdat een teelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden toegepast significante gevolgen kan hebben op het naast gelegen Natura 2000-gebied.


Inleiding
Wij spreken onze waardering uit over de zorgvuldige manier waarop de provincie Friesland deze zaak behandelt. Met name de zitting van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften hebben wij als prettig ervaren. Dat we inhoudelijk van mening verschillen is hierbij niet relevant.

Juist deze zorgvuldigheid kan leiden tot principiële jurisprudentie over het geschil.

Het juridisch systeem in Nederland dwingt ons tot de werkwijze dat wij een specifiek perceel moeten aanwijzen waar moet worden gehandhaafd. Het enig daarbij gehanteerd criterium was afstand tot een Natura 2000-gebied. Wij betreuren dat de provincie haar verantwoordelijkheid niet neemt en de onderzoeksplicht afschuift op de teler.

Wij betreuren daarom dat derde-belanghebbende, de heer van Stee, hinder heeft ondervonden. Onze actie is niet gericht op deze persoon of zijn bedrijf.


Samenvatting beroep
Er is om handhaving verzocht, omdat er ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld voor het project, dat significante effecten kan hebben op een Natura 2000-gebied.

De provincie behandelt niet het onderwerp van het handhavingsverzoek, maar beschouwt als overtreding dat er zich significante effecten zouden voordoen en beweert dat er geen sprake is van een overtreding omdat die effecten zich niet voordoen. De provincie tracht dit te motiveren aan de hand van enkele meetresultaten van de teler en het toelatingsbeleid van het Ctgb. Deze motivatie voldoet niet aan de eisen van een passende beoordeling zoals gesteld door het Hof.

De provincie stelt dat de door M=W verzamelde en gerapporteerde informatie onzekerheden bevat en dat met deze informatie niet kan worden vastgesteld dat het project significant negatieve effecten kan hebben op Natura 2000-gebieden.

De verzoeker van handhaving behoeft slechts aan te tonen dat er sprake is van een redelijke twijfel dat er sprake is van een overtreding. In dit specifieke geval staat de overtreding, het uitvoeren van een project dat significante effecten kan hebben zonder passende beoordeling, vast.

Wat betreft de aanwezigheid van significante effecten, meer nauwkeurig de kans op significante effecten, ligt de onderzoeksplicht en de bewijslast niet bij appelant. De provincie tracht deze plicht ten onrechte bij verzoeker te leggen.


Aan ons beroep is een onderdeel discussie toegevoegd
Wij gaan er van uit dat de rechtbank zal bepalen dat een nieuw besluit moet worden genomen met in acht nemen hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Dit nieuwe besluit zal leiden tot het maken van een passende beoordeling van het gebruik van pesticiden.

Met de huidige kennis is het onmogelijk significante effecten op een Natura 2000-gebied uit te sluiten wanneer (restanten van) een bestrijdingsmiddel de Natura-2000 gebieden bereikt, de ecologie is te ingewikkeld. De oplossingsrichting is er zorg voor te dragen dat bestrijdingsmiddelen de Natura 2000-gebieden niet bereiken. Nu al is bekend dat er per middel forse verschillen zijn in verspreiding buiten het veld waar een middel is toegepast. Een passende beoordeling moet zich richten op zonering van het gebruik.


Het handhavingsverzoek, wat is de overtreding?
In het handhavingsverzoek is aangegeven dat de overtreding bestaat uit het niet voldoen aan de artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn, namelijk het maken van een passende beoordeling. Niets meer en niets minder.

Deze verplichting vloeit ook voort uit de combinatie van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming, wanneer deze artikelen richtlijnconform wordt geïnterpreteerd. Essentieel is dat er sprake moet zijn van een kans op significante effecten. Pas na een passende beoordeling kan worden vastgesteld of de kans wel of niet aanwezig is.

Uit de door M=W overlegde rapporten, alsmede uit eerdere uitspreken van deze rechtbank (ECLI:NL:RBNNE:2021:2483), is duidelijk dat er wel degelijk sprake is van een kans op het optreden van significante effecten door zowel het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Uit deze kans op significante effecten volgt een plicht tot het maken van een passende beoordeling.

Omdat er ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld, is er sprake van schending van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn.

Hierbij dient eiser aan te tonen dat het waarschijnlijk is of dat het risico bestaat een achteruitgang of significante verstoring van deze habitats of soorten optreedt (zie in die zin arrest van 14 januari 2016, Commissie/Bulgarije, C-141/14, EU:C:2016:8, r.o. 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


De eisen aan de passende beoordeling
De eisen die het Hof van Justitie stelt aan een passend beoordeling is vaste jurisprudentie (zie ook ECLI:EU:C:2018:882). De passende beoordeling houdt volgens het Hof van Justitie in dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake alle aspecten van het plan of het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Op basis van de passend beoordeling kan slechts toestemming voor een project worden verleend wanneer de zekerheid is verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied. Dit is volgens het Hof van Justitie het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Een passend beoordeling mag geen leemten vertonen en dient volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies te bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de effecten van de geplande project op het betrokken beschermde gebied kunnen wegnemen.


Volgens GS is er geen overtreding
GS nemen het standpunt in dat er geen sprake is van een overtreding. Daarbij gaan ze niet uit van het handhavingsverzoek, maar trachten ze te ‘bewijzen’ dat er geen overtreding is omdat significante effecten er niet zijn, dan wel worden uitgesloten. Het aantonen dat significante effecten zijn uitgesloten kan alleen via de procedure van een passende beoordeling en dat doet GS niet.

Vaak wordt hiervoor de term voortoets gehanteerd. De bedoeling is aan te tonen dat zich geen significante effecten (kunnen) voordoen. Dit wijkt niet af van de passende beoordeling en aan een voortoets moeten de zelfde eisen worden gesteld als aan een passende beoordeling.

Hiervoor dient werderom het gestelde in ECLI:NL:RVS:2022:2874 ro 6 te worden gehanteerd:
"Het voorzorgbeginsel dat aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn ten grondslag ligt en de strikte uitleg die het Hof van Justitie daaraan geeft in een voortoets en passende beoordeling, bieden daarvoor geen ruimte. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het project vergunningplichtig is en passend beoordeeld moet worden."

De redenering van de provincie dat er geen significante effecten (kunnen) zijn, bevat vele onvolkomenheden. Deze bespreken we in volgorde van het besluit.


Gegevens teler
GS stelt na de hoorzitting van de bezwaarcommissie aanvullende stukken te hebben ontvangen die GS mede in behandeling heeft genomen, zonder deze stukken aan appellanten te sturen.

Deze wijze van handelen is in strijd met de goede rechtsorde.

Wij gaan er van uit dat deze stukken nu deel uitmaken van het hoger beroep en ons via de rechtbank, alsnog, zullen bereiken.

Uit de tekst van het besluit blijkt dat initiatiefnemer zelf onderzoek heeft gedaan. Op geen enkele wijze wordt duidelijk gemaakt hoe en waar buiten de eigen percelen van de teler de bemonsteringen hebben plaatsgevonden en met welke detectiegrenzen de monsters zijn geanalyseerd. Dat er geen stoffen zijn aangetroffen kan vele oorzaken hebben. Het wil niet zeggen dat er geen stoffen aanwezig zijn. Het aantonen van een 'nul' kan, maar moet wetenschappelijk gezien voldoen aan eisen, met name statistische eisen. Dit 'eigen' onderzoek voldoet niet aan de eisen van een passende beoordeling. GS mogen op grond hiervan niet afzien van handhaving, wat gelijk kan worden gesteld aan toestemming.

De conclusie van GS dat dit onderzoek aantoont dat significante effecten met zekerheid zijn uitgesloten is ongegrond. Dit lijkt sterk op een door juristen geformuleerde conclusie en is zeker niet een op wetenschappelijke gronden getrokken conclusie.

De bijlagen zijn niet door gemachtigden ontvangen, waardoor tevens niet aan de eis van inspraak is voldaan.


Onderzoeken Ctgb
GS brengt twee onderwerpen naar voren als grond voor het niet kunnen aantonen van een overtreding.
GS beschouwt als overtreding dat er negatieve effecten voor de natuur optreden, terwijl het handhavingsverzoek uitgaat van de overtreding dat er geen passende beoordeling heeft plaatsgevonden.

GS gaat er van uit dat de toelaingsprocedure van de Ctgb volstaat als een vorm van passende beoordeling.
Aan de toelating van middelen door het Ctgb gaat een modelmatige risicobeoordeling vooraf.
https://www.ctgb.nl/onderwerpen/veiligheid-omwonenden/risicobeoordelingsmodel

Het model hoort bij de richtlijnen (EFSA, 2014. Guidance on the assessment of exposure of operators, workers, residents and bystanders in risk assessment for plant protection products. EFSA Journal 2014, 12(10):3874, 55pp., doi:10.2903/j.efsa.2014.3874) voor de berekening van de blootstelling van toepassers van middelen, werkers in het gewas, omwonenden en omstanders.

Er is veel kritiek op deze benadering, vooral vanwege het feit dat risico’s voor extra kwetsbare groepen als zeer jonge kinderen en ouderen niet in het model zitten en dat elke stof separaat wordt bezien. Dit terwijl een omgeving aan meerdere stoffen tegelijk wordt blootgesteld. Effecten op dieren zijn gebaseerd op effecten op laboratoriumdieren en niet op natuurlijke populaties. Een in het kader van dit beroep relevant hiaat is dat wel sterfte (van laboratoriumdieren) wordt gemeten, maar niet de lange termijn effecten op voortplantingssnelheden.

Relevant is ook wat de Ctgb in de nieuwsbrief van februari 2022 opmerkte:

https://www.ctgb.nl/actueel/nieuwsbrieven/nieuwsbrief/2022/nieuwsbrief-februari

Deze nieuwsbrief bevat helaas onvolkomenheden in de beschrijving van de uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL: RBNNE:2021:2483), maar de essentie is dat de taak van Ctgb en provincie voortkomen uit verschillende bevoegdheden. “Als het Ctgb een gewasbeschermingsmiddel toelaat betekent dit dat dit veilig is voor vogels, zoogdieren, insecten, planten, bijen en bodem- en waterorganismen op of direct naast een behandeld landbouwperceel.” “Bij het wel of niet verlenen van een milieuvergunning wordt aan andere wetgeving getoetst en moeten afwegingen worden gemaakt, rekening houdend met andere aspecten, waaronder lokale omstandigheden. En die taak en bevoegdheid ligt bij de provincie.” (Vet aangebracht door appellant.)

Duidelijk is dat de toelatingsprocedure van de Ctgb geen (generieke) passende beoordeling in het kader van de Habitatrichtlijn is. In overleggen met de directie van Ctgb is door mij (Baptist) al twee maal gevraagd of het Ctgb de kennis en kunde heeft een passende beoordeling te maken. Het antwoord was nee. In de discussie behorend bij dit beroep wordt hier nader op ingegaan.

In deze discussie heeft het Ctgb zelf de vergelijking gemaakt met de RDW. Als deze een auto toelaat voor wegverkeer betekent het nog niet dat je er te hard of op fietspaden mee mag rijden.

De provincie mag de toelating van middelen door het Ctgb daarom niet gebruiken als een vorm van passende beoordeling en als een vorm van bewijs dat effecten zijn uitgesloten.


Geen generieke toelating
Een generieke toelating van een middel of stof is niet mogelijk omdat, vooraf bij de toelating, niet te overzien is waar, hoe vaak het middel en hoeveel van het middel gebruikt gaat worden. Om deze reden kan niet voldaan worden aan de eisen van cumulatie en samenhang.

Ook kan een generieke toelating geen rekening houden met de samenhang door gevolgen van cocktailvorming, samen kunnen stoffen gevaarlijker zijn.

Wel mogelijk is dat er goede kennis beschikbaar komt zodat de gebruiker een passende beoordeling op kan stellen. Deze kennis is er nu niet.


Onderzoeken M=W
De provincie beargumenteert dat de gepubliceerde onderzoeksresultaten van M=W niet aantoont dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen leidt tot significante effecten op omliggende Natura 2000-gebieden en dat met dit onderzoek op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat derde-belanghebbende significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden veroorzaakt.


Hier zijn we het met de provincie eens
Maar het doel van het onderzoek van M=W was niet om aan te tonen dat er significante optreden, slechts aan te tonen dat bestrijdingsmiddelen zich veel verder van het perceel waarop het is gebruikt verwijderen dan lange tijd werd aangenomen. M=W heeft aangetoond dat in de landbouw gebruikte bestrijdingsmiddelen zich tot ver in de Natura 2000-gebieden verspreiden.

Wanneer dit gegeven wordt beschouwd in samenhang met de resultaten van onderzoek naar de achteruitgang van insecten in de Natura 2000-gebieden en naar de effecten van bestrijdingsmiddelen op insecten en hun voortplanting, is de conclusie gerechtvaardigd dat significante effecten kunnen optreden.

Wanneer middels een handhavingsverzoek aan het bevoegd gezag kenbaar wordt gemaakt dat een project (teelt) dat significante effecten kan hebben op een Natura 2000-gebied, wordt uitgeoefend zonder dat er een passende beoordeling is gemaakt, dus ook zonder vergunning Wnb, is het bevoegd gezag verplicht tot onderzoek. Wanneer het bevoegd gezag niet wenst te handhaven ligt bij hen de plicht aan te tonen dat significante effecten zijn uitgesloten.


Omkering bewijslast
De provincie tracht de bewijslast, die bij hen ligt, om te keren en bij M=W te leggen.

De opgaaf voor M=W als verzoeker van handhaving is slechts om aan te tonen dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er kans is op significante effecten, dan wel, dat er redelijke twijfel is dat de stelling dat er geen kans is op significante effecten juist is.


Hiertoe hanteert M=W drie argumenten
1.  M=W toont aan dat bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen in planten en bodem van Natura 2000-gebieden. Hieronder zijn middelen die heden worden gebruikt.

Brühl et al. (2021) vonden een correlatie tussen de aard en afstand van agrarische activiteiten en de contaminatie van in het natuurgebied gevangen insecten. Zij bepleiten een bufferzone van 2000 meter om contaminatie te vermijden.

Mantingh & Buijs (2019) en Buijs & Mantingh (2022) bevatten de resultaten van de door M=W uitgevoerde bemonsteringen. Diverse bestrijdingsmiddelen werden in Natura 2000-gebieden aangetroffen.

Gooijer et al. (2019) en Figueirdo et al. (2022) bevatten de wetenschappelijk publicaties van het OBO-onderzoek. In alle huizen, ook die op 500 meter van het perceel, werden pesticiden gevonde door met een stofzuiger het stof op te zuigen en te analyseren.
Wel was de hoeveelheid pesticiden opgezogen uit deurmatten van huizen tot 250 van het perceel groter dan die op meer dan 500 meter.

Het RIVM-rapport Montforts et al. (2019) is een politiek gekleurde samenvatting van het OBO-onderzoek waaraan geen betekenis mag worden toegekend.

Lommen et al. (2021) beschrijven het aantreffen van pesticiden in Ringmussen in een natuurgebied.

2.  M=W beroept zich op wetenschappelijk literatuur waarin is beschreven dat er sprake is van grote (tot 80%) achteruitgang van de biomassa insecten in Natura 2000-gebieden.

Hallmann et al. (2017, 2018 en 2019) beschrijven meer dan 75% achteruitgang in 27 jaar van insectenpopulaties in beschermde gebieden.

Kleijn et al. (2018) geven een overzicht van de achteruitgang van insectenpopulaties in Nederland

3. M=W beroept zich op wetenschappelijke literatuur waarin is beschreven dat pesticiden invloed uitoefenen op insectenpopulaties.

Kras (2022) beschrijft de invloed van pesticiden op de hersenen van bijen.

Barmento et al. (2021) geven resultaten van Nederlands onderzoek naar de effecten van neonicotinen op waterleven.

Speranza et al. (2022) geven resultaten van onderzoek naar effecten van pesticiden op bodemleven.

Miguel Calvo-Agudo et al. (2022) tonen aan dat pesticiden voorkomen in honingdauw, een nectar-achtige vloeistof die door plantensappen zuigende insecten wordt afgescheiden en door andere insecten als voedsel wordt benut. Die andere insecten worden hierdoor beïnvloed.

Gols et al (2020) beschrijven de verminderde voortplanting van koolwitjes in volgende generaties na blootstelling aan pesticiden.


Passende beoordeling is mogelijk
Wanneer ons verzoek tot handhaving wordt ingewilligd kan dit (op termijn) grote consequenties hebben voor de Nederlandse landbouw omdat het uitvoeren van een passende beoordeling momenteel nog problematisch is.

Provincies schermen met het begrip voortoets en verstaan er dan onder dat moet worden aangetoond dat zich geen significante effecten voordoen, zodat er middels de Nederlandse wetgeving dan geen vergunningplicht is, waaruit dan weer de conclusie wordt getrokken dat er ook geen plicht is voor het maken van een passende beoordeling.

Deze redenering is onjuist. De plicht tot het maken van een passende beoordeling volgt rechtstreeks uit de tekst van de Habitatrichtlijn, staat los van de Nederlandse vergunningplicht, en ontstaat wanneer er een kans is op significante effecten. Overigens gelden voor een voortoets de zelfde kwaliteiteisen als voor een passende beoordeling, sterk samengevat; volledig en wetenschappelijke zekerheid.

Middels een passende beoordeling moet worden aangetoond dat er geen kans is op significante effecten. De kennis die hiervoor noodzakelijk is ontbreekt doordat het nooit is verzameld. Desgevraagd geeft ook de Ctgb aan geen passende boordelingen te kunnen maken.


De zogenoemde omgekeerde bewijslast speelt een hoofdrol
Wanneer een potentieel giftige stof, al dan niet tezamen met andere giftige stoffen, voorkomt in een Natura 2000-gebied, is het onmogelijk te bewijzen dat dit geen effecten kan hebben. De kennis daartoe ontbreekt. Wel is aannemelijk te maken en zelfs (deels) te bewijzen dat dit wel effecten kan hebben. Het voorzorgprincipe noopt er toe zorg te dragen dat deze stoffen niet voorkomen in kwetsbare gebieden conform de definitie uit Richtlijn 2007/128/EG.

Er voor zorgen dat stoffen zich niet verspreiden tot in kwetsbare gebieden kan enerzijds door afstand te houden, anderzijds door de eigenschappen van de middelen aan te passen.

Een bestrijdingsmiddel dat op een perceel wordt toegepast kan zich buiten het perceel op verschillende wijzen verspreiden en blijkt dat ook te doen (OBO).
Verspreiding op grotere afstand wordt vooral toegeschreven aan verdamping en aan het hechten aan stofdeeltjes, waardoor ze elders terecht komen.

De nieuwste onderzoeken van M=W tonen aan dat zich voortdurend bestrijdingsmiddelen in de lucht bevinden. Het is M=W niet bekend of bij het toelatingsbeleid aandacht wordt gegeven aan stofeigenschappen die dit beïnvloeden.

Uit het onderzoek van M=W komen aanwijzingen dat de verspreiding van bestrijdingsmiddelen divers is en uiteenloopt van enkele meter tot vele kilometers. M=W heeft op basis van eigen onderzoek 14 stoffen aangemerkt als stoffen die zich over afstanden van meer dan één kilometer van het perceel waar ze zijn toegepast verspreiden. M=W is van mening dat voor deze stoffen middels een passende beoordeling nimmer een afwezigheid van kans op significante effecten kan worden vastgesteld.

Als met wetenschappelijk verantwoorde methoden kan worden onderbouwd dat stoffen zich niet verder dan een te bepalen afstand verspreiden, kan een passende beoordeling met in acht nemen van een spuitvrije zone van die afstand, mogelijk wel leiden tot de conclusie dat significante effecten zijn uitgesloten.

De conclusie is dat een passende beoordeling per stof zou kunnen leiden tot het instellen van spuitvrije zones afhankelijk van de stof en/of de wijze van toepassen, zodanig dat aan de Habitatrichtlijn kan worden voldaan.


Bespreking arrest C-559/19 inleiding
Het arrest C-559/19 (ECLI:EU:C:2021:512) behandelt een aantal punten welke ook in het beroep van M=W van toepassing zijn, daarom een puntsgewijze besprekings.

Een direct beroep op dit arrest is mogelijk, zo blijkt ook uit onderstaande.

Rechtsoverweging 1.2 van hoger beroep ECLI:NL:RVS:2022:2557:
"Het voorzorgbeginsel dat aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn ten grondslag ligt en de strikte uitleg die het Hof van Justitie daaraan geeft in een voortoets en passende beoordeling, laten echter een andere uitkomst van de uitspraak niet toe."

Conclusie uit bovenstaande:
  1. De Habitatrichtlijn en rechtspraak van Hof van Justitie zijn leidend en direct werkend. In herzieningsprocedures als bezwaar en beroep kan er niet van afgeweken worden - ook niet bij strijdigheid met Nederlandse wet en regelgeving. Met Unierecht wordt zowel wetgeving, verdragen als rechtspraak bedoeld.
  2. Voor zowel een voortoets als een passende beoordeling geldt hetzelfde toetsingskader, namelijk de strikte eisen zoals gefomuleerd door het Hof van Justitie.
  3. Het Hof van Justitie toetst op de Habitatrichtlijn en niet op nationale wetgeving.
  4. Bij twijfel is het voorzorgsprincipe van toepassing.


Bespreking arrest C-559/19: beschermingsniveau handhaving
Ons handhavingsverzoek ziet op naleving van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. De naar aanleiding hiervan te nemen maatregelen dienen een zelfde beschermingsniveau te garanderen als het regime voor de toetsing van plannen en project van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn (in vergelijk met rechtsoverweging 69 van de conclusie van C-559/19 en rechtsoverweging 156 van het arrest C-559/19).


Bespreking arrest C-559/19: Geen belangenafweging mogelijk
Naar aanleiding van de conclusie van C-559/19 merken wij op dat geen belangenafweging plaats mag vinden, vergelijk rechtsoverweging 74. Uit de conclusie volgt dat een eventuele (sociaal-economische) belangenafweging enkel plaats kan vinden op basis van artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn. In Nederlands recht is dit de ADC-toets. Sierteelt zal geen enkel onderdeel van deze toets kunnen halen. Er kan dus inzake het handhavingsverzoek geen belangenafweging gemaakt worden. Hieruit volgt dat ook ons verzoek niet afgewezen kan worden om onevenredigheid van handhaving en/of een belangenafweging.

Hieruit volgt ook dat een toetsing op bijvoorbeeld de interventiematrix van de Landelijke Handhaving Strategie (LHS) ook niet aan de orde is.

Het handhavingsverzoek had overigens slechts betrekking op het doen opstellen van een passende beoordeling. Het uitvoeren van wettelijk verplicht onderzoek kan niet onevenredig worden genoemd.

 
Bespreking arrest C-559/19: Bewijslast en relatie overheidsorgaan
Analoog aan rechtsoverweging 70 en 73 van de conclusie en rechtsoverweging 170 van het arrest C-559/19, blijkt waar de provincie invulling aan dient te geven: "Derhalve moet Spanje kunnen aantonen dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de voortzetting van de huidige praktijken op het gebied van grondwateronttrekking geen schadelijke gevolgen heeft voor beschermde habitats in de beschermingszones."

Hieruit blijkt dat de provincie moet handhaven, omdat de wetenschappelijke zekerheid ontbreekt.


Bespreking arrest C-559/19: Rechtszekerheid
Dat de teler middelen gebruikt welke zijn toegelaten door het Ctgb en daar mogelijk rechten aan ontleent, doet niet af aan het gestelde in de conclusie van C-559/19, rechtsoverweging 64: "Overwegingen aangaande de rechtszekerheid en het vertrouwen dat een bepaalde praktijk kan worden voortgezet, doen daar niet aan af. Onder bepaalde omstandigheden kunnen zij rechtvaardigen dat van artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn wordt afgeweken op grond van artikel 6, lid 4, ervan ( 33 ), maar aan de uitlegging van het begrip „verslechtering” veranderen zij niets. ( 34 )".


Bespreking arrest C-559/19: Bestaand gebruik
Bedrijven telen vaak op wisselende percelen. Hieruit kunnen geen rechten ontleend worden, zoals op basis van bestaand gebruik, zo blijkt uit de conclusie van C-559/19, rechtsoverweging 63: " Wanneer een aanhoudende praktijk zoals grondwateronttrekking ertoe bijdraagt dat de toestand van beschermde habitats en soorten verder verslechtert, is artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn echter wel van toepassing. De beschermingszone is weliswaar reeds in zekere zin aangetast door deze activiteit, maar die eerdere aantasting is beperkt tot de verstoringen die vóór de instelling van de beschermingszone zijn ontstaan. Nieuwe aantastingen van de beschermingszones leveren daarentegen schending op van het verbod op verslechtering."

Mocht de rechtbank twijfelen over de rechtskracht van een conclusie van de A-G, dan is het voorzorgsprincipe van toepassing. Mocht dat niet voldoende zijn, dan rest het stellen van prejudiciële vragen.


Bespreking arrest C-293/17 en C-294/17: Bestaand gebruik
In het Arrest van het Hof van Justitie (hierna HvJ) van 7 november 2018 in de gevoegde zaken C---293/17 en C---294/17, rechtsoverwegingen 74 e.v. geeft het HvJ aan welke randvoorwaarden gelden voor het begrip bestaand gebruik. Dit komt er op neer dat voor een project waarvoor naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de inwerkingtreding van de Hri, een project slechts kan worden aangemerkt als één en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen, mits het daarbij gaat om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.

Wanneer de provincie verwijst naar bestaand gebruik van voor het in werking treden van de Habitatrichtlijn (wisselteel), moet op zijn minste aannemelijk worden gemaakt dat dit gebruik niet is veranderd. Vast staat dat in 2004 geheel andere bestrijdingsmiddelen werden gebruikt dan heden.



Discussie
Is er sprake van onwil of onmacht? Het lijkt er sterk op dat de onwil bij bestuurders om de Europese natuurbeschermingsregels toe te passen nu tot escalatie leidt. Jarenlang zijn door onwil de natuurbeschermingsregels genegeerd ten koste van de natuur. Landbouwbelangen en groei van de economie waren de dominante factoren, waardoor natuur in de verdrukking kwam. Hierdoor zijn verkeerde gewoonten ontstaan die door velen als bestaande rechten worden gezien. Het oplossen van die problemen, veelal door hen die de problemen hebben veroorzaakt, wordt geremd door onmacht.

De uitspraken en vonnissen van het Hof van Justitie zijn consistent; Europese wet- en regelgeving op het gebied van democratie, gezondheid, milieu en natuur dienen nauwgezet te worden toegepast.

Pas na ingrijpen van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2018:882) is Nederland en de rechtspraak wakker geworden.

Daarna volgde het Varkens in Nood-arrest, waaruit bleek dat de Afdeling jarenlang te streng appelanten niet ontvankelijk verklaarde.

Het Hof legt breed uit hoe de Habitatrichtlijn moet worden toegepast. Sterk samengevat; strikt. De Afdeling bestuursrecht trok hieruit haar conclusies en stelde het PAS buiten werking, wat de stikstofcrisis inluidde (ECLI:NL:RVS:2019:1603).

Er is sprake van een veel bredere natuurcrisis. Niet alleen is stikstof een probleem, ook de landschappelijke inrichting, waaronder verdroging en pesticiden zijn belangrijke factoren die de natuur en de Natura 2000-gebieden aantasten.

Dit beroep gaat over de bestrijdingsmiddelen. Daarin is een cultuur ontstaan waarin de Ctgb de hoofdrol speelt. Middels EFSA is een toelatingsbeleid ontwikkeld waarin de producenten de basisgegevens aanleveren en het toelaten van middelen een kostbare aangelegenheid is geworden. Een van de gevolgen is dat fabrikanten van biologische middelen nauwelijks toelating voor hun producten kunnen krijgen.

De Ctgb predikte dat hun toelatingsbeleid alle facetten van het praktisch gebruik omvatte. Dit inclusief de mededeling dat ‘gewasbeschermingsmiddelen’, dus ook insecticiden ongevaarlijk zijn voor insecten (Nieuwsbrief Ctgb, februari 2022). Deze stelling is tot nu toe door overheden omarmd, waarmee ze elke klacht weerleggen.

M=W en ook PAN-Nederland hebben meerdere gesprekken met de Ctgb gevoerd. Het wordt gevoeld alsof je spreekt met een bastion dat telkenmale de boodschap herhaalt dat alles veilig is, maar dit niet of onvoldoende onderbouwt.

Een recent scheurtje is bemerkt in de nieuwsbrief Ctgb van februari 2022. Daarin schrijft mevrouw Becks, directeur Ctgb: “Als het Ctgb een gewasbeschermingsmiddel toelaat betekent dit dat dit veilig is voor vogels, zoogdieren, insecten, planten, bijen en bodem- en waterorganismen op of direct naast een behandeld landbouwperceel. Bij het wel of niet verlenen van een milieuvergunning wordt aan andere wetgeving getoetst en moeten afwegingen worden gemaakt, rekening houdend met andere aspecten, waaronder lokale omstandigheden. En die taak en bevoegdheid ligt bij de provincie.”

Dit is precies waar deze zaak over gaat. Het Ctgb claimt veiligheid ‘op en direct naast een behandeld landbouwperceel’ en wijst elke andere verantwoordelijkheid af.

M=W is van mening dat dit een te gemakkelijk standpunt is. Het Ctgb is de feitelijke instantie die voor Nederland het gebruik van pesticiden goedkeurt. Het Ctgb heeft daarbij een brede verantwoordelijkheid die zich er toe uitstrekt dat bij een toestemming om een pesticide in Nederland te gebruiken, het voorzorgprincipe van diverse richtlijnen (Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn water en de Richtlijn gewasbeschermingsmiddelen) vereist dat zij de beoordeling uitvoeren of een bestrijdingsmiddel in Nederland kan worden gebruikt zonder ontoelaatbare risico’s voor mens en natuur. Hierbij dient hoe dan ook aan de bepalingen van de Habitatrichtlijn te worden voldaan. Als niet duidelijk is hoe dit in de Nederlandase wetgeving is geïmplementeerd, is er sprake van rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. Als Europese richtlijnen niet tijdig, geheel of correct zijn omgezet in nationale wetgeving, dan zijn decentrale overheden, en dus ook Ctgb, vervolgens zelf verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van die richtlijnen.

Dit beroep gaat over het niet uitvoeren van een passende beoordeling voor een project dat effecten kan hebben. Door de ondoelmatige Nederlandse wetgeving moeten we de provincie hierop aanspreken. Deze spreekt er vervolgens de boeren op aan, die met een voor hen onoplosbaar probleem komen te zitten.

Hier is sprake van een nationaal probleem en de instantie die hiervoor over deskundigheid beschikt of moet beschikken is het Ctgb.


Conclusie
M=W verzoekt de rechtbank het bestreden besluit van de provincie om niet te voldoen aan het handhavingsverzoek een passende beoordeling te (laten) maken wanneer op een perceel nabij een Natura 2000-gebied bestrijdingsmiddelen worden toegepast, te vernietigen.

M=W verzoekt de rechtbank te bepalen dat voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de omgeving van een Natura 2000-gebied eerst een passende beoordeling moet worden gemaakt, alvorens toestemming voor de toepassing kan worden gegeven.

M=W verzoekt verweerder te veroordelen in de kosten.


Met vriendelijke groet,


Henk Baptist, Ecologische Adviesbureau Henk Baptist
en
Geert Starre,  Boom7

bijlage:
  1. Bronvermelding

Bijlage: Bronvermelding



Barmentlo, S.H., M. Schrama, G.R. de Snoo & M.G. Vijver (2021). Experimental evidence for neonicotinoid driven decline in aquatic emerging insects. Research article Biological Science. October 25, 2021 , 118 (44) e2105692118. https://www.pnas.org/doi/full/10.1073/pnas.2105692118


Brühl, C.A., N. Bakanov, S. Köthe , L. Eichler, M. Sorg, T. Hörren, R. Mühlethaler, G. Meinel & G.U.C. Lehmann. 2021. Direct pesticide exposure of insects in nature conservation areas in Germany. Scientific Reports | (2021) 11:24144. https://doi.org/10.1038/s41598-021-03366-w


Buijs J. & Mantingh M. (2022). Onderzoek verspreiding bestrijdingsmiddelen in Drenthe en omstreken. Evaluatie van 3 jaar onderzoek van bodem, vegetatie, mest en lucht. Rapport Meten=Weten, januari 2022.
https://www.metenweten.nl/files/2022-Onderzoek-verspreiding-bestrijdingsmiddelen.pdf


Calvo-Agudo, M., J.F. Tooker, Marcel Dicke & A. Tena. 2022. Insecticide-contaminated honeydew: risks for beneficial insects. Biol. Rev. (2022), 97, pp. 664–678. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/34802185/


Figueiredo Daniel M, Rosalie Nijssen, Esmeralda J.M. Krop, Daan Buijtenhuijs, Yvonne Gooijer, Luuk Lageschaar, Jan Duyzer, Anke Huss, Hans Mol, Roel C. H. Vermeulen (2022).Pesticides in doormat and floor dust from homes close to treated fields: Spatio-temporal variance and determinants of occurrence and concentrations. https://doi.org/10.1016/j.envpol.2022.119024


Gols, R., M. WallisDeVries & J.A. van Loon, 2020. Reprotoxic effects of the systemic insecticide fipronil on the butterfly Pieris brassicae. Proc. R. Soc. B 287: 20192665. http://dx.doi.org/10.1098/rspb.2019.2665


Gooijer, Y. M., Hoftijser, G. W., Lageschaar, L. C. C., Oerlemans, A., Scheepers, P. T. J., Kivits, C. M., Duyzer, J., Gerritsen-Ebben, M. G., Figueiredo, D. M., Huss, A., Krop, E. J. M., Vermeulen, R. C. H., van den Berg, F., Holterman, H. J., Jacobs, C. J. M., Kruijne, R., Mol, J. G. J., Wenneker, M., van de Zande, J. C., & Sauer, P. J. J. (2019). Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands : OBO flower bulbs = Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden. Utrecht University. https://edepot.wur.nl/475219


Halmann, C.A., A. Ssymank, M. Sorg & E. Jongejans, 2021. Insect biomass decline scaled to species diversity: General patterns derived from a hoverfly community. Research article, january 11, 2021. 118(2) e2002554117. https://doi.org/10.1073/pnas.2002554117 Halmann, C.A. , T. Zeegers, R. van Klink, R. Vermeuelen, P. van Wielink, H. Spijkers & E. Jongejans, 2018. Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe. Research Gate. https://www.researchgate.net/publication/325206013_Analysis_of_insect_monitoring_data_from
_De_Kaaistoep_and_Drenthe



Kras, J. 2022. Pesticiden beschadigen hersenen van bijen zodat ze meer recht kunnen lopen. Wetenschapsnieuws & Verdieping. https://scientias.nl/pesticiden-beschadigen-hersenen-van-bijen-zodat-ze-niet-meer-recht-kunnen-lopen/


Lommen, J., A. Blok, R. Gommer en A. Guldemond. 2021. Pesticiden bij ringmussen in de Noordelijke Friese wouden bij Eastermar. CLM, publicatienummer 1084, augustus 2021https://www.clm.nl/wp-content/uploads/2021/10/1084-CLM-Rapportage-Pesticide-bij-ringmussen.pdf


Mantingh, M. & Buijs, J. (2019). Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen. Vereniging Meten=Weten. https://www.metenweten.nl/files/2020-aanwezigheid-bestrijdingsmiddelen-Natura-2000-gebieden.pdf


Montforts, M.H.M.M. , C.W.M. Bodar, C.E. Smit, J.M. Wezenbeek & A.G. Rietveld (2019). Bestrijdingsmiddelen en omwonenden. Samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten. RIVM Rapport 2019-0052


Speranza C. Panico, S., C.A.M. van Gestel, R.A. Verweij M. Rault, C. Bertrand, C.A. Menacho Barriga, M. Coeurdassier, C. Fritsch, F. Gimbert & C. Pelosi, 2022. Field mixtures of currently used pesticides in agricultural soil pose a risk to soil invertebrates. Environmental Pollution 305 (2022) 119290. https://doi.org/10.1016/j.envpol.2022.119290


Vermeulen, R.C.H. (z.j). Research on exposure of residents to pesticides in the Netherland. OBO flower bulbs. Rapport waarbij Vermeulen (RUU) optreedt als principal investigator in een samenwerkingsverband tussen CLM Advies en Onderzoek, Radboudumc, Schuttelaar & Partners, TNO, Utrecht University, Wageningen UR en prof. Sauer.


Zaller, J.G., M. Kruse-Plaß, U. Schlechtriemen, E. Gruber, M. Peer, I. Nadeem, H. Formayer, H. Hutter & L. Landler, 2022. Pesticides in ambient air, influenced by surrounding land use and weather, pose a potential threat to biodiversity and humans. Sciensce of the Total Environment 838(2022) 156012. http://dx.doi.org/10.1016/j.scitotenv.2022.156012