aan:          College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
              aangetekend
              Postbus 20021
              2500 EA 's-Gravenhage
              en kopie Zivver

betreft:      BEROEP toelating glyfosaathoudende middelen

datum:        20 jan 2023

namens:       Vereniging Meten=Weten
              KvK-nummer 74720295

door:         Henk Baptist
              Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist, KvK 20097249
              www.natuurbeschermingswet.nl
              henk@natuurbeschermingswet.nl
              Marke 4, 7981 AZ Diever

en door:      correspondentieadres:
              ing. Geert Starre Boom7, KvK nummer 04063297
              Gerard ter Borchstraat 51, 7944 GM Meppel
              www.boom7.nl, info@boom7.nl
              0522-260791



Geachte rechtbank,


De vereniging Meten=Weten (M=W), heeft ons gemachtigd om dit beroepschrift op te stellen tegen het besluit met de volgende kenmerken:
 
datum:      14 december 2022
orgaan:     Ctgb
kenmerk:    20221214101


De grond van het beroep

Door het bestreden besluit van het Ctgb wordt een generieke toestemming verleend voor het gebruik van tien glyfosaathoudende middelen en daarmee glyfosaat in Nederland, zonder dat is getoetst op de verbodsbepaling van de Habitatrichtlijn artikel 6 lid 2, het verslechteringsverbod.

De verlengde toelating van glyfosaathoudende middelen heeft tot gevolg dat het verbod op gebruik in Nederland wordt opgeheven. Gebruik van glyfosaathoudende middelen, door eindgebruikers, kan significante gevolgen hebben voor de biodiversiteit en de Natura 2000-gebieden. Omdat het gebruik significante effecten kan hebben, is de Habitatrichtlijn van toepassing. Door de generieke toelating van het Ctgb wordt de verbodsbepaling artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn ten onrechte niet toegepast.

Los van deze procedure heeft M=W handhavingsverzoeken inzake pesticiden ingediend bij de bevoegde gezagen inzake natuurwetgeving, gedeputeerde staten. Deze handhavingsverzoeken zijn afgewezen met als hoofdreden: de middelen zijn toegelaten door het Ctgb. Dus wordt er niet getoetst per gebruik, of in jargon, per project, in de zin van de Habitatrichtlijn artikel 6 lid 3. Het gebruik van glyfosaathoudende middelen wordt niet getoetst op het bepaalde in de artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

De generieke toelating van glyfosaathoudende middelen, zonder toetsing op artikel 6 van de Habitatrichtlijn, is een inbreuk door de lidstaat Nederland van de Habitatrichtlijn.
 

De inbreuk op artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn

Artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn is altijd van toepassing, ongeacht bestaand gebruik en of er wel of geen toestemming is verleend zoals bijvoorbeeld ingevolge artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Ook voor activiteiten die buiten de Natura 2000-gebieden plaatsvinden, moeten ter voorkoming van verslechtering maatregelen worden genomen. Hiervoor beschikken de lidstaten wel over een beoordelingsmarge, mits gewaarborgd is dat er geen verslechtering optreedt.

De Raad van State bevestigt de relatie van de artikelen van de Habitatrichtlijn op 2 november 2022 in de tussenuitspraak van de meervoudige kamer (ECLI:NL:RVS:2022:3159):
"31.3. De bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn moeten als een coherent geheel worden uitgelegd. Met het tweede en het derde lid van dit artikel is beoogd om hetzelfde beschermingsniveau te waarborgen, zo heeft het Hof verschillende keren overwogen (zie onder meer het arrest van 24 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:512, Commissie/Spanje (Beschermd Natuurgebied Doñana), punt 156)."
 

Geen verzoek inzake toetsing Verordening (EG) 1107/2009

Dit beroep richt zich niet tegen de toepassing van de Verordening EG 1107/2009 (hierna genoemd de Verordening), maar richt zich op het feit dat door het Ctgb bij de verlenging van de toelating geen rekening is gehouden met ander geldend Unierecht, met name de Habitatrichtlijn.

De bevoegde gezagen inzake de Wet natuurbescherming, Gedeputeerde Staten, zien in de toestemming van het Ctgb een reden om niet te toetsen. Tevens wijzen Gedeputeerde Staten steevast handhavingsverzoeken inzake onrechtmatig gebruik van pesticiden af met als motivatie een verwijzing naar toetsing van het Ctgb.
 

Standpunt Ctgb

In de Nieuwsbrief Ctgb van februari 2022 is het volgende opgenomen: "Als het Ctgb een gewasbeschermingsmiddel toelaat betekent dit dat dit veilig is voor vogels, zoogdieren, insecten, planten, bijen en bodem- en waterorganismen op of direct naast een behandeld landbouwperceel. Bij het wel of niet verlenen van een milieuvergunning wordt aan andere wetgeving getoetst en moeten afwegingen worden gemaakt, rekening houdend met andere aspecten, waaronder lokale omstandigheden. En die taak en bevoegdheid ligt bij de provincie."

Met dit standpunt krabbelt het Ctgb terug op hun oude standpunt dat toegestane middelen bij juist gebruik overal bewezen veilig zijn voor mens, dier en milieu.

Met dit standpunt erkent het Ctgb dat die 'veiligheid' niet overal geldt en dat er ook andere wetgeving is waaraan getoetst moet worden alvorens een middel mag worden toegepast.

Deze veranderingen in de standpunten van het Ctgb tekenen precies de reden van dit beroep.

Ter zijde: Hier staat dat wanneer het Ctgb een insecticide toelaat, dit veilig is voor de insecten in het perceel.
 

Relevante wetgeving

De bijlage 1 bevat een overzicht van de relevante wetgeving.

Volgens vaste rechtspraak moet de omzetting van Unierecht duidelijk en nauwkeurig, getrouw en met onbetwistbare dwingende kracht zijn (zie zaken C-363/85, C-361/88, C-159/99, punt 32, C-415/01, punt 21, C-58/02, C-6/04, punten 21, 25, 26, C-508/04, punt 80).

Omdat bepaalde bepalingen uit het Unierecht niet juist zijn overgenomen in nationaal recht, zal in dit beroepschrift gebruik gemaakt worden van de rechtstreekse werking van bepalingen uit het Unierecht die hiervoor geschikt zijn. Hierdoor is er sprake van rechtstreekse werking en kan M=W zich direct beroepen op Unierecht. De decentrale overheden, zoals Ctgb, zijn ook verantwoordelijk voor de juiste implementatie van de van toepassing zijnde bepalingen, aangezien deze in nationaal recht niet correct zijn overgenomen.

De Habitatrichtlijn is niet op correcte wijze geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming.
Het volgende is in het kader van dit beroep relevant:
  1. De verdeling van bevoegdheden is niet goed geregeld. De Wet natuurbescherming voorziet er niet in dat andere overheden dan provincie en bevoegde ministeries toestemmingen geven voor situaties waarin de regels uit de Habitatrichtlijn van toepassing zijn.
  2. De inspraak- en besluitvormingsverplichtingen, zoals de plicht tot het maken van een (passende) beoordelingen zijn niet goed geregeld.

De 'Richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden' is niet op correcte wijze geïmplementeerd in Nederlands recht.

Doel van de pesticidenrichtlijn is onder meer de vermindering van de risico’s en effecten van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de menselijke gezondheid en het milieu.

Daartoe kunnen beperkingen worden gesteld aan het toegelaten gebruik. Passende maatregelen moeten worden genomen om een duurzaam gebruik te stimuleren en de afhankelijkheid van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken. Passende maatregelen zijn onder andere de maatregelen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zich verslechteringen voordoen in de Natura 2000-gebieden.

De Richtlijn 2009/128/EG (Richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden) bevat in artikel 12 regels die zijn gericht op de bescherming van kwetsbare groepen en beschermde gebieden. Deze regels zijn niet omgezet in regelgeving in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Uit de memorie van toelichting bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) blijkt dat het duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen is gereguleerd door Richtlijn 2009/128/EG (kortweg Richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden). De maatregelen uit de richtlijn vormen een aanvulling op, en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen uit de Verordening.

De toelating voor Nederland geschiedt nu uitsluitend volgens de procedures uit de Verordening 1107/2009. Deze verordening heeft weliswaar volledige rechtstreekse werking, maar de verordening is primair gericht in het op de markt mogen brengen van pesticiden.
 

Uitvoering Habitatrichtlijn

Hoe dan ook zullen de regels uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn strikt moeten worden toegepast. In situaties waarin dat niet in nationale wetgeving is geregeld, zijn de overheden die toestemming verlenen voor een activiteit zelf verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de richtlijnen.

In de Wet natuurbescherming zijn primair de provincies het bevoegd gezag inzake natuurwetgeving. Maar aanhaakplicht zit niet in Wgb of Verordening 1107/2009. Door het niet correct implementeren van het Unierecht is het Ctgb zelf verantwoordelijk voor het correct uitvoeren hiervan, waaronder de Habitatrichtlijn.


Habitatrichtlijn: passende beoordeling
Het gebruik van glyfosaat houdende middelen kan niet generiek passend beoordeeld worden omdat er sprake is van een algemene toelating en geen beperkingen zijn gesteld.

Het opstellen van een vorm van beoordeling welke voldoet aan de eisen van een passende beoordeling, namelijk wetenschappelijke zekerheid dat verslechtering niet optreedt, is dan niet mogelijk.

Volgens het Hof dient ook een beoordeling bij de toepassing van artikel 6 lid 2 te voldoen aan de eisen van wetenschappelijkheid en dient getoetst te worden in samenhang (stikstof, droogte), in cumulatie (meerdere gebruikers) en op cocktailvorming (middelen die elkaar versterken).

Alleen de gebruiker zou een passende beoordeling (artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn) kunnen opstellen voor de specifieke toepassing, maar de benodigde kennis en wetenschap om dit te doen ontbreekt.

De vraag is of de gebruikers (tienduizenden) van het middel, moeten worden aangesproken, of de instantie (Ctgb) welke toestemming geeft voor het gebruik. Het verleggen van de verantwoordelijkheid naar de eindgebruiker, is in praktische zin onmogelijk. Dit vooral omdat het onmogelijk is voor de eindgebruiker om zonder wetenschappelijke twijfel uit te sluiten dat het gebruik significante effecten kan hebben.

Een oplossingsrichting kan zijn het opstellen van correcte en volledige informatie over het middel, zodat de gebruiker een passende beoordeling op kan (laten) stellen. Bij voorbaat kan worden gezegd dat voor sommige middelen, met name de middelen die een Natura 2000-gebied over afstand bereiken, nooit een 'succesvolle' passende beoordeling kan worden opgesteld die leidt tot toestemming, waarop toestemming kan worden verleend.


Habitatrichtlijn: voorzorgprincipe is leidend
Voorzorgprincipe is niet gelijk aan zorgplicht. In de Verordening 1107/2009 is sprake van zorgplicht. De Richtlijn 2009/128 gaat uit van een op voorzorg en preventie gebaseerde benadering.

De Habitatrichtlijn gaat uit van een strikt voorzorgprincipe waarbij onzekerheden moeten leiden tot het niet verlenen van toestemming.

Op basis van het voorzorgprincipe mogen glyfosaathoudende middelen niet worden toegepast wanneer er twijfels zijn aan de effecten voor mensen, de biodiversiteit en de Natura 2000-gebieden. Vooralsnog is dit niet anders te bereiken dan het gebruik van de glyfosaathoudende middelen niet (langer) toe te staan.


Habitatrichtlijn: Belangenafweging niet mogelijk
Het is ons bekend dat de Nederlandse overheden nog al gemakkelijk een beroep doen op belangenafweging. Dit is niet mogelijk volgens het Hof, ECLI:EU:C:2014:330, punten 34 en 35:

"34 Het is evenwel slechts wanneer een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn verrichte beoordeling en bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, dat de lidstaat volgens artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn alle nodige compenserende maatregelen neemt om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft (zie arresten Commissie/Italië, C-304/05, EU:C:2007:532, punt 81; Solvay e.a., C-182/10, EU:C:2012:82, punt 72, en Sweetman e.a., EU:C:2013:220, punt 34).

35 Artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn kan in dit verband slechts toepassing vinden nadat de gevolgen van een plan of project overeenkomstig artikel 6, lid 3, zijn onderzocht, aangezien het een uitzonderingsbepaling op het in de tweede volzin van lid 3 van dit artikel neergelegde toestemmingscriterium is (arresten Commissie/Portugal, C-239/04, EU:C:2006:665, punt 35, en Sweetman e.a., EU:C:2013:220, punt 35)."



De Habitatrichtlijn biedt de mogelijkheid om op grond van artikel 6 lid 4 belangen aan te voeren ter rechtvaardiging van een verslechtering van beschermingszones. Omdat de Habitatrichtlijn dit expliciet regelt kan geen andere vorm van belangenafweging worden gebruikt. Voor een rechtvaardiging zoals bedoeld in lid 4, is vereist dat eerst een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen van het besluit en dat ook aan de overige eisen van deze bepaling is voldaan.

Artikel 6 lid 4 is in Nederland geïmplementeerd als de ADC-toets. Voor glyfosaathoudende middelen kan dit artikel niet gebruikt worden omdat er:
  1. geen sprake is van groot openbaar belang,
  2. er alternatieven zijn zoals mechanische onkruidbestrijding,
  3. geen passende beoordeling kan worden gemaakt,
  4. niet gecompenseerd kan worden omdat niet bekend is wat de werking is in Natura 2000-gebieden.

Habitatrichtlijn: fabrikanten zijn geen belanghebbenden
De zogenoemde toelatinghouders zijn geen belanghebbende in deze procedure. Deze procedure staat los van de toelatingsprocedure volgens de Verordening. De lidstaat Nederland heeft naast de toelating ook andere verplichtingen ten opzichte van haar burgers en de natuur, waaronder Natura 2000-gebieden. De toelatinghouders zijn geen organisaties die de bescherming van de natuur in hun doelstellingen (statuten) hebben staan. Natuurlijk hebben zij economische belangen bij deze procedure, maar zoals hiervoor gesteld mogen deze belangen geen deel uitmaken van de procedure anders dan door toepassing van artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn.


Habitatrichtlijn: ongunstige staat van instandhouding
Wanneer de staat van in standhouding van een Natura 2000-gebied niet gunstig is, wordt elk negatief effect, ook een gering effect, beschouwd als een significant effect. Vergelijk stikstofproblematiek.

Het Compendium voor de Leefomgeving, CLO (een samenwerkingsverband van CBS, PBL, RIVM en WUR) schrijft: "In Nederland heeft ca. 90% van de habitattypen een zeer tot matig ongunstige staat van instandhouding." Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl1483-beoordeling-vogel--en-habitatrichtlijn-in-europees-perspectief


Habitatrichtlijn: de rol van de rechter (Raad van State)
De Afdeling faalde gezien bovenstaande in haar adviezen en in haar rechtspraak inzake de ongunstige staat van instandhouding, temeer om het volgende.

Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, Bart Jan van Ettekoven, 9 jan 2021 in Trouw: "Zo werkt het bestuursrecht in algemene zin. Dat gaat ervan uit dat overheidsinstanties rechtmatig te werk gaan en de wet uitvoeren. De rechter gaat niet uit van het falen van het hele systeem."

Met 90% van de habitattypen in zeer tot matig ongunstige staat van instandhouding heeft het systeem aantoonbaar wel gefaald, vergelijkbaar met de toeslagenaffaire.


Habitatrichtlijn: bestuurlijke lus niet toegestaan
Door het geven van de mogelijkheid tot het geven van een herstelbesluit of een bestuurlijke lus, wordt niet de mogelijkheid geboden tot het geven van inspraak, zoals verplicht volgens artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn.
 

Habitatrichtlijn: Conclusie

De verleende toestemming voor het gebruik van glyfosaathoudende middelen is onrechtmatig. Het besluit kan niet worden hersteld. De bepalingen van de Habitatrichtlijn laten geen ander besluit toe dan een vernietiging van het besluit.
 

Advies Schebesta 2022

De motie ‘de Groot’ de Groot, 2018), het advies landsadvocaat (Anonymus, 2022) en de adviezen Schebesta (Schebesta, 2020 en 2022) staan geheel in het teken van de Verordening (EG) 1107/2009 (hierna de Verordening). Dit beroep richt zich op toepassing van de Habitatrichtlijn en de daaruit voortvloeiende Wet natuurbescherming.

De Verordening laat in artikel 31 en 36 ruimte voor juridische mogelijkheden beperkingen op de te leggen. M=W noemt dit slechts, ondanks dat dit beroep los staat van deze artikelen omdat het gaat om andere wetgeving.

De landsadvocaat meent dat Ctgb een exclusieve bevoegdheid zou hebben over de voorwaarden waaronder een middel mag worden toegepast. In Schebesta 2022 wordt dit standpunt gerelativeerd.

Uitgangspunt is dat ook andere wetgeving dan de Verordening moet worden toegepast, bijvoorbeeld de Habitatrichtlijn. Primair zijn de provincies hiervoor bevoegd gezag. De exclusiviteit van de taken van de Ctgb kan niet zo ver gaan dat hiermee provincies verhinderd wordt hun taken voor natuurbescherming uit te voeren.

Als het Ctgb zijn taak geïsoleerd wenst uit te voeren dan dient ze rekening te houden met alle wetgeving die van toepassing kan zijn en niet alleen de Verordening.

In de kamerbrief van de Minister van LNV van 8 juni 2022 (Kamerstuk 27858, hierna de Kamerbrief) is dit niet onderkend. De Kamerbrief ziet alleen op de Verordening.
 

Redelijke twijfel

De plicht tot het maken van een passende beoordeling ingevolge de Habitatrichtlijn bestaat wanneer er een kans is dat de activiteit significante gevolgen kan hebben of verslechering kan veroorzaken op een Natura 2000-gebied.

Een niet of slecht onderbouwde stelling dat deze kans wel of niet aanwezig is, in niet voldoende. Dit geldt voor de beweringen van het Ctgb, maar ook voor die van M=W. Daarom acht M=W hun taak aannemelijk te maken dat significate effecten kunnen optreden. Let wel, kunnen optreden zoals artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn eist.

M=W doet dit door de volgende overwegingen:
  1. Glyfosaat verspreidt zich buiten de percelen waar het wordt gebruikt en wordt in Natura 2000-gebieden aangetroffen.
  2. Er is wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat met name de insectenfauna, ook in Natura 2000-gebieden, sterk achteruit gaat.
  3. Er is wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat pesticiden oorzaak zijn of kunnen zijn van de achteruitgang van insecten.
  4. Enkele specifieke eigenschappen van glyfosaat zijn beschreven. Deze eigenschappen zijn te beschouwen als nevenwerkingen van het bedoeld gebruik van glyfosaat als gewasbestrijdingsmiddel.
  5. De onderzoeksmethoden die ten grondslag liggen aan de toelating van middelen schieten tekort op het gebied van de samenhang en cumulatie van het gebruik van verschillende middelen en de (mogelijke) aantasting van de natuur.

Redelijke twijfel punt 1
M=W toont aan dat bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen in planten en bodem van
Natura 2000-gebieden. Hieronder zijn middelen die tot op heden worden gebruikt.
Redelijke twijfel punt 2
M=W beroept zich op wetenschappelijke literatuur waarin is beschreven dat er sprake is van
grote (tot 80%) achteruitgang van de biomassa insecten in Natura 2000-gebieden.
Redelijke twijfel punt 3
M=W beroept zich op wetenschappelijke literatuur waarin is beschreven dat pesticiden
invloed uitoefenen op insectenpopulaties.

Redelijke twijfel punt 4
Het is geen verieste voor appellanten om de gevaren van glyfosaat of glyfosaathoudende middelen aan te tonen. In tegendeel, het is de taak van de overheidsinstantie die toestemming geeft voor het gebruik om de zekerheid te verkrijgen dat geen negatieve effecten kunnen optreden.

Hierna zullen eigenschappen van glyfosaat worden omschreven die M=W van belang acht om te kunnen begrijpen waarom glyfosaat significante effecten kan hebben op de biodiversiteit en de Natura 2000-gebieden.

De voornaamste bron is: Seneff, S. 2022. Giftige erfenis. Hoe de onkruidverdelger glyfosaat onze gezondheid en het milieu vernietigt. ISBN 9789592665652.

Elk van de onderstaande beweringen kan middels literatuurverwijzingen worden ondersteund, maar dit is vanwege de leesbaarheid nu (nog) niet gedaan.
Het gaat om de hoofdboodschap en die is dat glyfosaat, naast de hoofdfunctie gewasbestrijding, tal van nevenwerkingen heeft die uiteindelijk funest zijn, dan wel kunnen zijn, binnen ecosystemen.

Glyfosaat is het meest bekend als gewasbestrijdingsmiddel (herbicide). Glyfosaat is in 1961 voor het eerst gepatenteerd als een chelerende stof om kalkaanslag van warmwatersystemen te verwijderen. Cheleren is het zich binden aan metaalionen. In 1968 werd het door Monsanto gepatenteerd als onkruidbestrijdingsmiddel en in 2000 als een antibioticum.

Glyfosaat is overal. Uit Amerikaans onderzoek bleek bij 100% van onderzochte personen, ook bij hen die biologisch aten, dat glyfosaat in het lichaam aanwezig was. Dit komt doordat glyfosaat zich via de lucht verplaatst. Niet zozeer via drift, maar via verdamping en hechting aan stofdeeltjes.

Er wordt voortdurend gesleuteld aan het vaststellen van een aanvaardbare hoeveelheid.
Echter, telkens blijkt dat de door autoriteiten vastgestelde waarde betwistbaar is. Veel hangt af van de definitie van wat als aanvaardbaar of aanvaardbaar risico wordt beschouwd. Het is waar dat het niet direct leidt tot de dood.

Door het uitvoeren van onderzoek naar glyfosaat bij ratten en mensen, hebben we een beeld gekregen van de effecten die het middel op dierlijke organismen kan hebben. Hierbij kwamen hormoonafwijkingen, een verhoogd risico op kanker, DNA-schade en orgaanfalen naar voren. De beoordeling of deze effecten onaanvaardbare risico's opleveren is grotendeels afhankelijk van persoonlijke mening en perspectief. De vraag of men een pessimist of optimist is speelt hierbij een rol.

Feit is wel dat het voor de toelating voorgeschreven onderzoek een beperkte tijdspanne vereist. Onderzoekers die de tijdspanne van de bij ratten voorgeschreven drie maanden verlengden tot drie jaar kwamen veelal tot een overlijden aan afwijkingen die aan glyfosaat werden toegeschreven.

Onderzoekers identificeerden in middelen die de werkzame stof glyfosaat bevatten, ook andere stoffen die met name de hormoonversterkende eigenschappen van glyfosaat versterkten.

De chelerende eigenschappen van glyfosaat baren ecologen grote zorgen. Dit veroorzaakt zelfs in zeer lage concentraties veranderingen in de metalen in planten. Wanneer deze planten worden gegeten kunnen nuttige mineralen giftig worden. Giftige mineralen blijken soms in lichamen te worden getransporteerd, waardoor ze op andere plaatsen invloed uitoefenen. Bijvoorbeeld arceen naar nieren, waardoor nierfalen optreedt. Aluminium kan door binding met glyfosaat in het lichaam worden opgenomen.

Een gezonde bodem herbergt een biodivers ecosysteem bestaande uit micro-organismen als schimmels, bacteriën, nematoden en protozoën, alsmede wormen en ondergrondse insecten.

Glyfosaat blijkt het evenwicht in de schimmels te verstoren. Nuttige zelfs voor het ecosysteem onmisbare schimmels nemen af en andere schimmels nemen toe. Hiertoe behoren onder andere Fusarium, Aspergillus en veroorzakers van Cindida.

De antibacteriële werking van glyfosaat tast met name bacteriën in de darmen aan.


Analyse
Bovenstaande kennis is voor een groot deel afkomstig uit het wetenschappelijk onderzoek dat is verricht ten einde een toelating te verkrijgen. De effecten zijn beoordeeld op de proefdieren en geëxtrapoleerd om een theoretisch veiligheidsniveau te krijgen.
De effecten zijn niet beoordeeld op een effect op ecosystemen. Daar gaat dit beroep juist over.

Bovenstaande geeft voldoende uitgangspunten voor de veronderstelling dat de aanwezigheid van glyfosaat of AMPA (het afbraakproduct) via effecten als veranderingen in de metalen- of mineralenhuishouding, de bacteriën en schimmels, via de keten van lagere diersoorten een effect hebben op het functioneren van ecosystemen in natuurgebieden.


Redelijke twijfel punt 5
Het Ctgb claimt dat toegestane middelen bij juist gebruik bewezen veilig zijn voor mens, dier en milieu.

Bij het bezien van de toelatingsprocedure blijkt deze niet te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een passende beoordeling, namelijk dat ze geen leemten mag vertonen en volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies dient te bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de effecten van de activiteit op het betrokken beschermde gebied wegnemen.


M=W constateert de volgende gebreken:
  1. de beoordelingsprocedure is geheel of goeddeels gebaseerd op laboratoriumonderzoek
  2. de beoordeling vindt slechts plaats op een beperkt aantal diersoorten, bijvoorbeeld slechts vijf soorten bodemdieren (uit vele tienduizenden)
  3. de beoordeling op lange termijnen (het hele leven van een organisme) vindt niet plaats, laat staan invloed op voortplantingsvermogen.
  4. de beoordeling heeft steeds betrekking op een enkelvoudige stof; meerdere stoffen tegelijk kunnen effect versterken of verzwakken
  5. de beoordeling gaat uit van overigens schone (steriele) omgeving
  6. de beoordeling beziet niet de werking van residuen (AMPA voor glyfosaat)
  7. de beoordeling beziet niet de veranderingen in nutrientenwaarden

Daarnaast:
  1. De beoordeling moet, ter controle, aan inspraak worden onderworpen en dient daarvoor volledig openbaar te zijn, dan wel, kan slechts zijn gebaseerd op openbare stukken.
  2. De beoordeling kan niet slechts zijn gebaseerd op door de aanvrager aangeleverde informatie. Het bestuursorgaan moet beschikken over eigen en onafhankelijke deskundigheid om de beoordeling op juistheid en volledigheid te beoordelen.
  3. De kretologie, 'voldoet aan de norm', is niet relevant want ook die norm is niet passend beoordeeld.
 


Met vriendelijke groet,




ing. Geert Starre, Boom7, gemachtigde

en

Henk Baptist, Ecologische Adviesbureau Henk Baptist




genummerde bijlagen in beroepschrift, dezelfde pdf:
  1. toepasselijke wetgeving
  2. Toepassing artikel 6 lid 2 Habitarichtlijn
  3. Bronvermelding

overige bijlagen:

Bijlage 1: toepasselijke wetgeving

Rechtstreeks beroep richtlijnen

Blijkens de memorie van toelichting bij de Wgb wordt het duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen gereguleerd door richtlijn 2009/128/EG3. De maatregelen uit de richtlijn vormen een aanvulling op, en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen uit verordening (EG) nr. 1107/2009.

Doel van deze richtlijn is onder meer de vermindering van de risico’s en effecten van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de menselijke gezondheid en het milieu. Daartoe kunnen beperkingen worden gesteld aan het toegelaten gebruik. Passende maatregelen moeten worden genomen om een duurzaam gebruik te stimuleren en de afhankelijkheid van het gebruik van  gewasbeschermingsmiddelen te beperken.
 

Habitatrichtlijn

In de tiende overweging van de Habitatrichtlijn staat te lezen:
"Overwegende dat elk plan of programma dat een significant effect kan hebben op de
instandhoudingsdoelstellingen van een aangewezen gebied of een gebied dat in de
toekomst aangewezen zal zijn, op passende wijze moet worden beoordeeld
".
bron: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de
natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
Artikel 6, leden 1 tot en met 3, van deze richtlijn:

1. "De lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige
instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van
ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende
wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die
beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats [...] en
de soorten [...] die in die gebieden voorkomen.

2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van
de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones
niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor
de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van
deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer
van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten
significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling
gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de
instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de
beoordeling van de gevolgen voor het gebied [...] geven de bevoegde nationale
instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben
verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal
aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben
geboden."

 

Verordening 1107/2000

In de overwegingen van de Verordening is onder (24) het volgende opgenomen:
"(24) De toelatingsvoorschriften moeten een goede bescherming garanderen. Wanneer toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen worden verleend, moet met name de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu voorrang hebben op de verbetering van de teelt van planten. Alvorens gewasbeschermingsmiddelen op de markt worden gebracht, moet dan ook worden aangetoond dat zij een duidelijk voordeel inhouden voor de teelt van planten en zij geen schadelijke effecten hebben op de gezondheid van mensen en dieren, met inbegrip van die van kwetsbare groepen, noch onaanvaardbare effecten hebben voor het milieu.

(25) Met het oog op de voorspelbaarheid, de doeltreffendheid en de coherentie dienen de criteria, procedures en voorwaarden voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen te worden geharmoniseerd, met inachtneming van de algemene beginselen inzake bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu.
In artikel 1 lid 4. is bepaald dat de bepalingen van deze verordening stoelen op het voorzorgbeginsel.

Ongeacht de mooie woorden in de overwegingen worden geen bepalingen aangetroffen die garanderen dat de biodiversiteit in voldoende mate worden beschermd."

 

Richtlijn 2009/128/EG

Deze Richtlijn heeft tot titel “[..] tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden”.

Dit wordt door ons begrepen dat deze richtlijn zich richt op het gebruik van pesticiden en een aanvulling vormt op de Verordening 1107/2009 die zich richt op het op de markt brengen van pesticiden.

In de overwegingen van deze Richtlijn is onder (3) het volgende opgenomen;
"(3) De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen een aanvulling te vormen op en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen die zijn neergelegd in andere aanverwante communautaire wetgeving, met name Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de behoud van de vogelstand ( 5 ), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna ( 6 ), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, [..]

Het gebruik van pesticiden kan bijzonder gevaarlijk zijn in zeer kwetsbare gebieden zoals Natura 2000-gebieden die bescherming genieten uit hoofde van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG. Op andere plaatsen zoals openbare parken, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen voor kinderen, en in de nabijheid van zorginstellingen bestaat er een groot risico van blootstelling aan pesticiden. In dergelijke gebieden dient het gebruik van pesticiden tot een minimum te worden beperkt of te worden verboden. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van pesticiden, moeten passende risicobeheersmaatregelen worden genomen en moeten in eerste instantie pesticiden met een laag risico alsmede biologische bestrijdingsmaatregelen worden overwogen."


Artikel 12 van de Richtlijn luidt:

"Vermindering van het pesticidengebruik of van de risico’s van pesticidenin specifieke gebieden"

"De lidstaten dragen er zorg voor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen en in eerste instantie worden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en biologische bestrijdingsmiddelen overwogen.

De bedoelde specifieke gebieden zijn:
a) gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen, zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr.1107/2009, worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen;
b) beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG
;"

De tekst van dit artikel; "Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen [..]" is voldoende voor rechtstreekse werking.

Deze Richtlijn 2009/128 dient te zijn geïmplementeerd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Wgb.

"Artikel 80a. Bescherming van milieu en volksgezondheid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden in specifieke gebieden als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. Deze regels kunnen een verbod inhouden dan wel zijn gericht op een vermindering van het gebruik van alle of een bepaald type gewasbeschermingsmiddelen of biociden in bij die maatregel aangewezen gebieden."


De tekst; "kunnen regels worden gesteld", is geen implementatie van artikel 12 van de Richtlijn 128/2009.
 

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In dit besluit zijn geen regels opgenomen die kunnen worden beschouwd als een implementatie van artikel 12 van de Richtlijn 128/2009.

Er is een artikel 27c. met de titel "Middelen met laag risico bij het brede publiek of kwestbare groepen", dat per 31-03-2016 is vervallen.
 

Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Aantekening: In hoofdstuk 8 zijn tal van uitzonderingen aangegeven op de bepalingen van artikel 27b van het besluit.
 

Het begrip passende beoordeling

De passende beoordeling is in principe een individuele beoordeling. Alleen wanneer een generieke passende beoordeling exact overeenkomt met de individuele situatie mag deze worden gebruikt.

De passende beoordeling houdt volgens het Hof van Justitie in dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake alle aspecten van het plan of het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd.

Op basis van de passende beoordeling kan slechts toestemming voor een project worden verleend wanneer de zekerheid is verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied.

Dit is volgens het Hof van Justitie het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Een passende beoordeling mag geen leemten vertonen en dient volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies te bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de effecten van de geplande project op het betrokken beschermde gebied kunnen wegnemen.
 

Het begrip bestaand gebruik

In het Arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018 in de gevoegde zaken C-293/17 en C-294/17, punt 74 en verder geeft het Hof aan welke randvoorwaarden gelden voor het begrip bestaand gebruik.

Dit komt er op neer dat voor een project waarvoor naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn, een project slechts kan worden aangemerkt als één en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen, mits het daarbij gaat om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.
 

Conclusie

De bepalingen uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn zijn op geen enkele manier geïmplementeerd in wetgeving rond pesticiden. Deze bepalingen zijn ook niet correct geïmplementeerd in Nederlands natuurbeschermingsrecht. De bepalingen hebben rechtstreekse werking.



Bijlage 2: Toepassing artikel 6 lid 2 Habitarichtlijn


De inbreuk op artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn wordt hierbij verduidelijkt en toegelicht.

Voor meerdere citaten verwijst M=W in dit beroep op een document met de volgende kenmerken:
 
titel:        Mededeling van de Commissie
              Beheer van Natura-2000-gebieden
              De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (92/43/EEG)
datum:        21.11.2018


Bron: https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/
management/docs/art6/Provisions_Art_6_nov_2018_nl.pdf


Verder in dit beroepschrift aaangehaald als: de Mededeling.

In de Mededeling onder 3.3. DE RELATIE TUSSEN ARTIKEL 6, LID 2, EN ARTIKEL 6, LID 3:
"Aan de andere kant kan, wanneer toestemming voor een plan of project is verleend zonder
dat is voldaan aan artikel 6, lid 3, een inbreuk op artikel 6, lid 2, worden geconstateerd
wanneer is vastgesteld dat er sprake is van verslechtering van een habitat of verstoring van
de soorten waarvoor het gebied in kwestie is aangewezen (C-304/05, C-388/05, C-404/09,
C-141/14)."


(ons kenmerk van dit citaat: Mededeling citaat 1)


In de Mededeling onder 2.6. WERKINGSSFEER, p. 28:
"Het is niet aanvaardbaar om te wachten totdat verslechtering of verstoring zich voordoet alvorens maatregelen te nemen [..]". (ons kenmerk van dit citaat: Mededeling citaat 2)


In de Mededeling onder 2.6. WERKINGSSFEER, p. 28:
"De werkingssfeer van dit artikel [6 lid 2] is ruimer dan die van artikel 6, leden 3 en 4, die alleen van toepassing zijn op plannen en projecten. Het artikel is ook van toepassing op alle lopende activiteiten, zoals landbouw, visserij of waterbeheer, die mogelijk niet onder artikel 6, lid 3, vallen, evenals plannen en projecten waarvoor in het verleden al een vergunning is verleend en die naderhand toch een verslechtering of verstoring blijken mee te brengen31. Tevens kan het van toepassing zijn op de uitvoering van plannen of projecten waarvoor een vergunning is verleend voordat artikel 6, lid 3, toepasselijk werd (C-399/14, punt 33)." (ons kenmerk van dit citaat: Mededeling citaat 3)

Door de woorden landbouw in samenhang met lopende, concludeert M=W dat dit ook van toepassing is bij bestaand gebruik.


In de Mededeling onder 2.6. WERKINGSSFEER, p. 30:
"Ruimtelijke beperking: de maatregelen zijn alle en gericht op soorten en habitats die zich in de SBZ's" bevinden. Anderzijds is het mogelijk dat maatregelen buiten de SBZ voor habitats genomen moeten worden als de kans bestaat dat externe gebeurtenissen gevolgen hebben voor de soorten en habitats in de SBZ voor habitats. In geval van een giflozing die gevolgen voor een watergebied heeft bijvoorbeeld volgt uit de toepassing van artikel 6, lid 2, dat alle preventieve maatregelen genomen moeten zijn om weglekken naar het watergebied te voorkomen, ook al heeft de lozing op grote afstand plaatsgevonden. Het artikel bepaalt zelfs niet specifiek dat maatregel en in de SBZ voor habitats genomen moeten worden, maar dat de maatregelen gericht moeten zijn op het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van de habitats in de SBZ voor habitats. Dezelfde redenering geldt voor SBZ's voor vogels." Vet overgenomen. (ons kenmerk van dit citaat: Mededeling citaat 5)

Dit is de externe werking.


In de Mededeling onder 2.6. WERKINGSSFEER, p. 30, het omlijnde kader:
"De lidstaten moeten preventieve maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er geen verslechtering of verstoring optreedt die verband houdt met gebeurtenissen, activiteiten of processen die te voorzien zijn. Deze maatregelen zijn van toepassing op alle soorten en habitats waarvoor de gebieden zijn aangewezen en moeten waar nodig ook buiten de gebieden worden uitgevoerd." (ons kenmerk van dit citaat: Mededeling citaat 6)


In de Mededeling onder 2.7. WAT WORDT BEDOELD MET "TREFFEN PASSENDE MAATREGELEN"?, p 31, het omlijnde kader:
"Het rechtsstelsel uit hoofde van artikel 6, lid 2, moet concreet, coherent en volledig zijn, en de doeltreffende bescherming van de betrokken gebieden moet ermee kunnen worden verzekerd.

Bij het nemen van passende maatregelen voor de implementatie van artikel 6, lid 2, beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge, mits gewaarborgd is dat er geen verslechtering of verstoring plaatsvindt. Indien een beoordeling van een plan of project nodig is om aan de bepalingen van artikel 6, lid 2, te voldoen, moet die beoordeling worden uitgevoerd in overeenstemming met de vereisten van artikel 6, lid
3."


Bijlage 3: bronvermelding


Anonymus, 2022. Advies kamerbrief d.d. 17 juni 2022 met kenmerk: DGA-PAV / 22246751. Landsadvocaat, Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn N.V.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-1041439


Barmentlo, S.H., M. Schrama, G.R. de Snoo & M.G. Vijver (2021). Experimental evidence for neonicotinoid driven decline in aquatic emerging insects. Research article Biological Science. October 25, 2021, 118 (44) e2105692118.
https://www.pnas.org/doi/full/10.1073/pnas.2105692118


Bosman J., R.B. Slot, F. Hoffman, D. Logemann, R. van Oudheusden, L. Raymakers, K. van Steenwijk, R.Stolk, L. van der Toorn & I. Verbeek, 2012. Centrale beoordleing van bestaande handelingen in en rond Natura-2000 gebieden in Overijssel. Rapport, Arcadis Nederland BV. 1 juni 2012.


Brühl, C.A., N. Bakanov, S. Köthe , L. Eichler, M. Sorg, T. Hörren, R. Mühlethaler, G. Meinel & G.U.C. Lehmann. 2021. Direct pesticide exposure of insects in nature conservation areas in Germany. Scientific Reports | (2021) 11:24144.
https://doi.org/10.1038/s41598-021-03366-w


Buijs J. & Mantingh M. (2022). Onderzoek verspreiding bestrijdingsmiddelen in Drenthe en omstreken. Evaluatie van 3 jaar onderzoek van bodem, vegetatie, mest en lucht. Rapport Meten=Weten, januari 2022.
https://www.metenweten.nl/files/2022-Onderzoek-verspreiding-bestrijdingsmiddelen.pdf


Calvo-Agudo, M., J.F. Tooker, Marcel Dicke & A. Tena. 2022. Insecticide-contaminated honeydew: risks for beneficial insects. Biol. Rev. (2022), 97, pp. 664–678. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/34802185/


Figueiredo Daniel M, Rosalie Nijssen, Esmeralda J.M. Krop, Daan Buijtenhuijs, Yvonne Gooijer, Luuk Lageschaar, Jan Duyzer, Anke Huss, Hans Mol, Roel C. H. Vermeulen (2022).Pesticides in doormat and floor dust from homes close to treated fields: Spatio-temporal variance and determinants of occurrence and concentrations.
https://doi.org/10.1016/j.envpol.2022.119024


Gols, R., M. WallisDeVries & J.A. van Loon, 2020. Reprotoxic effects of the systemic insecticide fipronil on the butterfly Pieris brassicae. Proc. R. Soc. B 287: 20192665. http://dx.doi.org/10.1098/rspb.2019.2665


Gooijer, Y. M., Hoftijser, G. W., Lageschaar, L. C. C., Oerlemans, A., Scheepers, P. T. J., Kivits, C. M., Duyzer, J., Gerritsen-Ebben, M. G., Figueiredo, D. M., Huss, A., Krop, E. J. M., Vermeulen, R. C. H., van den Berg, F., Holterman, H. J., Jacobs, C. J. M., Kruijne, R., Mol, J. G. J., Wenneker, M., van de Zande, J. C., & Sauer, P. J. J. (2019). Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands : OBO flower bulbs = Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden. Utrecht University.
https://edepot.wur.nl/475219


Groot, Tj. de, (2018). Motie Tweede kamer 27858, nr. 426 en nr. 463.


Halmann, C.A., A. Ssymank, M. Sorg & E. Jongejans, 2021. Insect biomass decline scaled to species diversity: General patterns derived from a hoverfly community. Research article, january 11, 2021. 118(2) e2002554117.
https://doi.org/10.1073/pnas.2002554117


Halmann, C.A. , T. Zeegers, R. van Klink, R. Vermeuelen, P. van Wielink, H. Spijkers & E. Jongejans, 2018. Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe. Research Gate.
https://www.researchgate.net/publication/325206013_
Analysis_of_insect_monitoring_data_from_De_Kaaistoep_and_Drenthe



Kras, J. 2022. Pesticiden beschadigen hersenen van bijen zodat ze meer recht kunnen lopen. Wetenschapsnieuws & Verdieping.
https://scientias.nl/pesticiden-beschadigen-hersenen-van-bijen-zodat-ze-niet-meer-recht-kunnen-lopen/


Lommen, J., A. Blok, R. Gommer en A. Guldemond. 2021. Pesticiden bij ringmussen in de Noordelijke Friese wouden bij Eastermar. CLM, publicatienummer 1084, augustus 2021 https://www.clm.nl/wp-content/uploads/2021/10/1084-CLM-Rapportage-Pesticide-bij-ringmussen.pdf


Mantingh, M. & Buijs, J. (2019). Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen. Vereniging Meten=Weten.
https://www.metenweten.nl/files/2020-aanwezigheid-bestrijdingsmiddelen-Natura-2000-gebieden.pdf


Minister van lamdbouw, natuur en voedselkwaliteit, 2022. Brief van de minister inzake gewasbeschermingsbeleid. 27858, nr. 573.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27858-573.html


Montforts, M.H.M.M. , C.W.M. Bodar, C.E. Smit, J.M. Wezenbeek & A.G. Rietveld (2019). Bestrijdingsmiddelen en omwonenden. Samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten. RIVM Rapport 2019-0052.


Schebesta, H., 2020. Juridisch advies Regulering glyfosaathoudende middelen. Social Sciences Group, september 30, 2022. Wageningen University & Research. https://research.wur.nl/en/publications/juridisch-advies-regulering-glyfosaathoudende-middelen


Schebesta, H., 2022. Juridisch onderzoek glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Social Sciences Group. Wageningen University & Research.
https://research.wur.nl/en/publications/juridisch-onderzoek-glyfosaathoudende-gewasbeschermingsmiddelen


Seneff, S. 2022. Giftige erfenis. Uitgevereij  Succesboeken.nl , ISBN 9789592665652.


Speranza C. Panico, S., C.A.M. van Gestel, R.A. Verweij M. Rault, C. Bertrand, C.A. Menacho Barriga, M. Coeurdassier, C. Fritsch, F. Gimbert & C. Pelosi, 2022. Field mixtures of currently used pesticides in agricultural soil pose a risk to soil invertebrates. Environmental Pollution 305 (2022) 119290. https://doi.org/10.1016/j.envpol.2022.119290


Vermeulen, R.C.H. (z.j). Research on exposure of residents to pesticides in the Netherland. OBO flower bulbs. Rapport waarbij Vermeulen (RUU) optreedt als principal investigator in een samenwerkingsverband tussen CLM Advies en Onderzoek, Radboudumc, Schuttelaar & Partners, TNO, Utrecht University, Wageningen UR en prof. Sauer.


Zaller, J.G., M. Kruse-Plaß, U. Schlechtriemen, E. Gruber, M. Peer, I. Nadeem, H. Formayer, H. Hutter & L. Landler, 2022. Pesticides in ambient air, influenced by surrounding land use and weather, pose a potential threat to biodiversity and humans. Sciensce of the Total Environment 838(2022) 156012. http://dx.doi.org/10.1016/j.scitotenv.2022.156012